Uitgeloot of afgewezen, wat is zieliger?

Selecteren op talent, dat deed je vroeger niet. Maar inmiddels willen steeds meer opleidingen alleen de beste studenten toelaten. Wat is er gebeurd? Morgen praat de Tweede Kamer over selecteren in het hoger onderwijs. 

Tot in de jaren negentig was het haast ondenkbaar dat het hoger onderwijs studenten vooraf zou selecteren op grond van cijfers, talent of andere kwaliteiten. Er waren maar een paar uitzonderingen, zoals de kunstacademie en de opleiding tot gymleraar. Zelfs de loting voor opleidingen als geneeskunde bestaat nog maar sinds de jaren zeventig.

Voor die tijd hoefden de universiteiten niet te selecteren, want er waren maar weinig studenten. “Nederland was een standenmaatschappij en een universitaire opleiding werd gezien als het sluitstuk van een opvoeding tot lid van de hogere standen”, vertelt onderwijshistoricus Pieter Slaman. “In de negentiende eeuw leerde je in je studietijd bijvoorbeeld ook paardrijden.” Arbeiderskinderen kwamen niet, want voor hen was de universiteit te duur.

In 1974 voerde geneeskunde de loting in
Pas in de jaren zestig ging het roer om. Iedereen moest zich kunnen ontplooien, was de gedachte, en dus werd het hoger onderwijs toegankelijker gemaakt. Het aantal studenten verdubbelde in tien jaar tijd naar meer dan tweehonderdduizend.

Dat werd een probleem voor opleidingen als geneeskunde. Er kwamen zoveel studenten dat men in 1974 de loting invoerde. Goede examencijfers verhoogden weliswaar de kans op inloting, maar boden geen garantie.

Selectie van studenten bleef nog twintig jaar taboe. Het omslagpunt kwam pas midden jaren negentig. Het wekte destijds grote verontwaardiging dat de briljante gymnasiaste Meike Vernooy met een gemiddeld examencijfer van 9,6 drie keer werd uitgeloot voor geneeskunde.

Toenmalig PvdA-minister Jo Ritzen zette toen een stap richting meer selectie: alle scholieren met gemiddeld een acht of hoger voor hun eindexamen kregen voortaan rechtstreeks toegang tot lotingstudies als geneeskunde. In 1999 volgt een tweede grote stap; vanaf dat jaar mochten opleidingen met een numerus fixus de helft van hun studenten ‘decentraal selecteren’.

Selecteren van University College riep weerstand op
Ze deden dat nog niet massaal, maar de geest was uit de fles. Twee jaar eerder opende het eerste university college van Nederland zijn deuren. Talentvolle studenten uit binnen- en buitenland gingen op een Utrechtse campus wonen voor een intensieve brede bacheloropleiding. En ja, ze moesten ervoor geselecteerd worden.

Dat riep nogal wat weerstand op. “Een dure crèche voor rijkeluiskinderen”, sneerde wetenschapper Ronald Plasterk toen hij nog columns voor de Volkskrant schreef. Later werd hij minister van Onderwijs voor de PvdA en nam hij gas terug. “Zeker toen zijn eigen zoon naar een university college ging”, herinnert oprichter Hans Adriaansens zich.

Hij heeft wel een idee waar de weerstand destijds vandaan kwam. “Niemand roept ‘hiep hoi’ als je iets nieuws gaat doen in het onderwijs. Collega’s voelden het allemaal als een belediging: hebben wij het soms niet goed gedaan? Ik stookte dat vuurtje graag een beetje op en zei dan: nee, jullie hebben het inderdaad niet goed gedaan. Zoveel studenten vallen uit of veranderen van studie. Wat een verspilling.”

Meer selectie na afschaffing doorstroommaster
Inmiddels selecteren niet alleen veel bacheloropleidingen aan de poort, ook bij de masters neemt het een hoge vlucht. Helemaal sinds de Tweede Kamer stemde voor afschaffing van de ‘doorstroommaster’: sinds 2014 geeft een bachelordiploma niet langer automatisch toegang tot een aansluitende masteropleiding.

In plaats van ‘selectie’ lijkt nu ‘loten’ een vies woord te zijn geworden. Studenten moeten hun lot in eigen hand hebben, is de gedachte. In 2017 verdwijnt de loting helemaal en zullen nog meer studiekiezers motivatiegesprekken moeten voeren en extra toelatingstoetsen moeten maken.

Angst dat selectie zorgt voor sociale ongelijkheid
Maar misschien zwaait de slinger weer de andere kant op. Verschillende politieke partijen krabben zich achter de oren. Ze zijn bang dat selectie voor sociale ongelijkheid in het hoger onderwijs zorgt. En niet helemaal ten onrechte, constateerde de Onderwijsinspectie eind vorig jaar. Want mannen en allochtonen blijken minder vaak voor selectieve opleidingen te kiezen.

“Ik maak me grote zorgen om die hang naar selectie”, zegt D66-Kamerlid Paul van Meenen, op wiens aandringen de Kamer deze week over selectie debatteert. “Een studiekiezer moet vooraf zijn kans op een plaats kunnen inschatten en nadien kunnen nagaan of een eventuele afwijzing terecht was. Maar dat gaat niet, want selectieprocedures zijn helemaal niet transparant. Ik ga daarom voorstellen om er per direct mee te stoppen tot dat veranderd is.”

Niet kloten, maar loten
Anders dan Adriaansens voelt Van Meenen meer voor loting dan voor selectie. “Ik zie de wrange kanten van loten wel, maar wat je er ook van kunt zeggen: het is volstrekt fair, zonder aanzien des persoons.”  Hij heeft er zelfs een nieuwe slagzin voor bedacht: “Niet kloten, maar loten.”

Toch is het maar de vraag of Van Meenen een Kamermeerderheid meekrijgt. Veel politici en bestuurders, maar ook veel studenten, vinden selectie inmiddels heel normaal. Ons perspectief is veranderd, meent historicus Slaman. “Het pleidooi voor loting is een voorbeeld van ‘collectief’ denken, waarin het zielig is dat iemand met een zeven geen kans krijgt. Maar tegenwoordig vinden we het nog zieliger als een excellente student door loting buiten de boot valt. Dat is ‘individueel’ gedacht.”

Er zullen in de samenleving steeds nieuwe groepen jongeren in dezelfde positie belanden als arbeiderskinderen vroeger, waarschuwt Slaman. “Denk maar aan allochtonen, al heb je binnen die groep ook grote verschillen. De strijd is in die zin nooit voorbij. Als je selecteert op basis van gesprekjes en persoonlijke ontmoetingen loop je altijd het risico van culturele selectie.”

De auteur van dit verhaal van het HOP is Bas Belleman
 

Wie mogen selecteren?
Er zijn vier redenen om studenten aan de poort te weigeren.

- Voor sommige opleidingen moeten studenten aanleg hebben, zoals het conservatorium of de opleiding tot gymleraar.

- Andere opleidingen hebben een arbeidsmarktfixus: als iedereen tot de opleiding geneeskunde of fysiotherapie wordt toegelaten, leidt dat tot een overschot.

- Een numerus fixus is ook mogelijk als de onderwijskwaliteit in gevaar dreigt te komen bij een overvloed van aanmeldingen, zoals industrieel ontwerpen in Delft. Maar ook een opleiding als commerciële economie van de Hogeschool Utrecht maakt hier gebruik van. Sinds fixusopleidingen in 2011 alle nieuwe studenten zelf mogen selecteren, heeft het aantal bacheloropleidingen met een studentenstop een vlucht genomen. Ging het in 2011 nog om 30 wo-opleidingen en 45 hbo-opleidingen, dit collegejaar waren dat er 49 en 127.

- Ten slotte mogen kleine, intensieve opleidingen als university colleges kijken of aspirant-studenten geschikt zijn.

Selectie voor masteropleidingen

Steeds meer masteropleidingen laten alleen de beste studenten toe, bleek in maart uit onderzoek van de Keuzegids Masters. De Universiteit Utrecht is het meest selectief: 84 procent van de masteropleiding heeft een toelatingsprocedure. Ook de Universiteit van Amsterdam en de Erasmus Universiteit Rotterdam stellen vaak extra eisen. De technische universiteiten lijken meer vertrouwen te hebben in hun eigen bachelorstudenten: die mogen vaak zonder extra toetsen of cijfereisen aan de master van hun keuze beginnen.

 

Instelling

masteropleidingen

met selectie 

Universiteit Utrecht

73

84%

Universiteit van Amsterdam

104

72%

Erasmus Universiteit Rotterdam

69

70%

Universiteit Leiden

74

57%

Vrije Universiteit Amsterdam

89

53%

Universiteit Maastricht

55

47%

Radboud Universiteit Nijmegen

57

46%

Rijksuniversiteit Groningen

98

39%

Tilburg University

40

28%

 

 

 

Wageningen University

28

75%

TU Delft

32

31%

Universiteit Twente

33

21%

TU Eindhoven

21

5%

Totaal

773

53%

© Centrum Hoger Onderwijs Informatie, CHOI

Advertentie