Waarom geen landelijk register voor bijbanen hoogleraar?
Er komt geen landelijk register met bijbanen van hoogleraren en financiers van leerstoelen. Minister Bussemaker legt een verzoek van de Socialistische Partij naast zich neer. Achter haar kalme argumenten gaan grote belangen schuil.
Zes jaar geleden, in november 2007, opperde PvdA-minister Ronald Plasterk dat er een landelijk register moest komen met bijbanen van hoogleraren. Dan zou iedereen kunnen zien welke belangen meespelen. Bij wetenschappelijke artikelen is het heel gebruikelijk om je financiers te noemen, dus waarom bij een leerstoel niet? Een longkankerartikel lees je met een andere blik als je weet dat een sigarettenfabrikant ervoor heeft betaald.
Zo’n register stuitte op weerstand bij de universiteiten. Die wilden helemaal geen inzage geven in de bijbanen van hoogleraren en in financiers van leerstoelen. Daarom maakte Plasterk een bijzondere draai: het register moest er wel komen, maar zou geheim blijven. De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen mocht het beheren.
Vergeet het maar, antwoordde de KNAW. De universiteiten moesten die nevenfuncties van hoogleraren zelf maar bijhouden. Ze konden alle gegevens net zo goed op de website van universiteitenvereniging VSNU zetten.
Zo leek het onderwerp een zachte dood te sterven, tot de Volkskrant een vernietigend artikel schreef over de bijbanen van hoogleraren. Bijna één op de vier hoogleraren werd gesponsord, aldus de krant. In het artikel stond het voorbeeld van een Campina-directeur die bijzonder hoogleraar werd en in zijn oratie uitlegde dat melk gezond was. Wij van WC-eend adviseren WC-eend, spotte de krant.
Plasterk kwam in een lastig parket. De Tweede Kamer vond dat er meer openheid moest komen rond de bijbanen van hoogleraren, maar de universiteiten bleven tegensputteren. Het zou de privacy van werknemers schenden om hun bijbanen openbaar te maken, zeiden ze.
Uiteindelijk ging het plan voor een landelijk register de prullenmand in, maar de universiteiten moesten de bijbanen van hoogleraren wel op hun eigen websites openbaar maken. Daar maakten ze weinig haast mee. De overzichten kwamen later dan aangekondigd of waren niet compleet. Bovendien verstopten sommige universiteiten de informatie zo goed, dat je een gids nodig had om op de juiste webpagina terecht te komen.
Kennelijk willen de meeste universiteiten geen simpel te doorzoeken register in het leven roepen. Hoeveel hoogleraren worden gesponsord? En door wie? Met een goed register zou je zo’n vraag eenvoudig kunnen beantwoorden. In welke vakgebieden hebben hoogleraren het vaakst een bijbaan, wie heeft de meeste, wie zit het vaakst in adviescommissies van de overheid? Allemaal vragen die universiteiten liever niet makkelijk laten beantwoorden.
Misschien zijn ze bang dat zulke informatie explosief is. Ze willen graag het beeld oproepen dat de wetenschap onafhankelijk en waardenvrij is. Alle informatie die dat – terecht of onterecht – zou kunnen tegenspreken, willen universiteiten liever niet delen.
Ook de minister van OCW heeft daar weinig belang bij. Wellicht gaan zulke overwegingen schuil achter Bussemakers summiere antwoord aan Jasper van Dijk van de SP dat ze het openbaar maken van zulke informatie liever aan “de sector” zelf overlaat. We willen minder regels, zei ze, dus wil ze een landelijk register niet op poten zetten. Transparantie is niet altijd het toverwoord.