Waarom zijn de schakelprogramma’s zo’n heethangijzer?

Talentvolle hbo’ers die na hun bachelor een masteropleiding gaan volgen, moeten een premaster of schakelprogramma volgen. Een goede zaak, maar wie moet die bijspijkercursussen betalen?

Het probleem bestaat pas sinds 2002, toen er in Nederland bachelor- en masteropleidingen kwamen. Na een bachelor kun je een master volgen, en dus zouden hbo’ers met hun bacheloropleiding ook makkelijk moeten kunnen doorstuderen in een universitaire master?

De eerste reactie van de universiteiten was destijds: welnee, die hbo’ers weten veel te weinig. Ze zijn niet getraind in academische vaardigheden en ze missen allerlei kennis om volwaardig mee te doen.

Daar werd al snel iets op gevonden: het schakelprogramma, ook wel premaster genoemd. Je kijkt wat de hbo’ers nog moeten leren en dan spijker je ze bij. Natuurlijk moeten ze wel een verwante opleiding hebben gedaan, anders is er geen beginnen aan.

Maar wie moet dat betalen? De universiteiten krijgen geen bekostiging meer voor deze studenten. Daardoor schoten de tarieven omhoog; schakelstudenten waren soms duizenden euro’s kwijt.

De Tweede Kamer vond dat oneerlijk en beperkte het tarief tot anderhalf keer het wettelijke collegegeld voor één jaar schakelen: het eerste half jaar (dertig punten) kun je tegen het gewone tarief volgen, voor de volgende dertig punten betaal je het dubbele. En over twee jaar verdwijnt ook die verdubbeling. In Utrecht varieert het collegegeld momenteel, afhankelijk van het aantal studiepunten. van 488 tot 2927 euro.

Maar waarom wil de overheid die programma’s niet gewoon bekostigen? Daar is een simpele reden voor: die programma’s gaan dan langer duren. Zodra de universiteiten er genoeg geld voor krijgen, zullen ze waarschijnlijk tegen hbo-studenten zeggen: doe nog even dit vak erbij, en dit vak ook.

Dat wil het kabinet graag voorkomen. Daarom is het niet erg als de universiteiten enig verlies op schakelprogramma’s lijden: dan blijft zo’n bijspijkercursus echt een tussenstapje, en geen complete tussenstudie. En dat is weer goed voor de schakelstudent, die niet onnodig tijd verliest.

Maar wat nu als de universiteiten op een gegeven moment geen zin meer hebben om die programma’s aan te bieden, omdat ze er zoveel op toeleggen. Wellicht kiezen ze er dan voor hun geld in andere zaken te stoppen. De overheid vindt het goed dat hbo’ers de kans krijgen een universitaire master te volgen, maar kan de universiteiten niet of nauwelijks dwingen tot het aanbieden van schakelprogramma’s: ze varen hun eigen koers.

Dus kan minister Bussemaker alleen maar praten als Brugman. Ze wil “zoveel mogelijk inzetten” op samenwerking tussen universiteiten en hogescholen, zodat steeds meer hbo-studenten al tijdens hun bacheloropleiding kunnen schakelen. Ze volgen dan een speciale minor.

Niet alleen zou dat het tijdsverlies voor studenten beperken, het scheelt ook in de kosten van het onderwijs. Want voor de minor van hbo-studenten betaalt de overheid immers gewoon.

Dat zou dus een ideale oplossing zijn, ware het niet dat zo’n speciale minor een goede samenwerking tussen universiteiten en hogescholen vereist. En op veel plaatsen blijkt de kloof erg diep. Uit een nieuw rapport van de Onderwijsinspectie blijkt dat ze elkaar lang niet altijd weten te vinden. Zorg dat ze vaker met elkaar gaan praten, adviseert de inspectie.

Dat is niet aan dovemansoren gericht, maar daar laat minister Bussemaker het niet bij. Ze overweegt toch enkele schakelprogramma’s te financieren, laat ze doorschemeren in een brief aan de Kamer. Althans, ze zoekt een “maatwerkoplossing” voor de jaren vanaf 2017/2018, als de universiteiten nóg minder collegegeld mogen vragen voor hun schakelprogramma’s.

Advertentie