Wat als universiteiten zelf kunnen beslissen over nieuwe opleidingen

Universiteiten willen zelf bepalen wanneer ze een nieuwe opleiding starten. De overheid moet zich er niet mee bemoeien, vinden ze. Maar waarom doet de overheid dat ook alweer?

De universiteiten brachten vorige week hun toekomstvisie naar buiten, waarin ze hun ideale wereld schetsen. Het zou allemaal beter gaan als de overheid meer vertrouwen gaf. Universiteiten kunnen hun onderwijs en onderzoek zelf wel in goede banen leiden, is de strekking.

Waarom zou de overheid bijvoorbeeld vooraf moeten checken of een nieuwe opleiding goed in elkaar steekt? Dat bepalen de universiteiten liever zelf. En of er behoefte is aan de nieuwe opleiding? Ook daar zou de overheid zich het hoofd niet over moeten breken.

Dat doet de overheid nu wel. Onderwijskeurmeester NVAO neemt iedere nieuwe opleiding onder de loep en bovendien is er een commissie die van tevoren kijkt of er wel behoefte aan is: de Commissie doelmatigheid hoger onderwijs.

En dat is niet voor niets. Want het hoger onderwijs heeft al eerder alle vrijheid gekregen en kon daar niet goed mee omgaan. In 1998 liet de liberale minister Loek Hermans de teugels vieren: onderwijsinstellingen mochten naar hartenlust nieuwe opleidingen starten. Dat deden ze graag, vooral in het hbo.

Maar ook de universiteiten konden er wat van. Na invoering van het bachelor-masterstelsel in 2002 kwamen er in een paar jaar tijd bijna negenhonderd masteropleidingen, waarvan de meeste eigenlijk oude afstudeervarianten waren. De universiteiten waren misschien iets te enthousiast; intussen zijn het er nog geen achthonderd.

Destijds leken er voor studiekiezers nog veel meer opleidingen te bestaan, want zowel universiteiten als hogescholen boden uit marketingoverwegingen allerlei hip klinkende ‘opleidingen’ aan die eigenlijk alleen maar trajecten binnen grotere opleidingen waren. Die truc werd snel de kop ingedrukt, maar het geeft een idee van het sluimerende gevaar.

Nog steeds kijken universiteiten met argusogen naar hun buren. Ze openen bijvoorbeeld allemaal een university college. Goed voorbeeld doet goed volgen, zou je kunnen zeggen, maar het toont aan dat universiteiten nog steeds elkaars ideeën kopiëren.

De onderlinge concurrentie geeft soms wrijving. Zo wilde de Technische Universiteit Eindhoven in 2010 dat het ministerie een stokje zou steken voor het Science College van de Universiteit Maastricht. Te veel bèta-opleidingen zouden in een te kleine vijver vissen, vreesden de Eindhovenaren, maar ze verloren het pleit. De universiteiten van Groningen en Utrecht maakten onlangs bezwaar tegen een Farmacie-opleiding in Leiden.

Zouden universiteiten intussen zelf kunnen inschatten of er behoefte aan hun nieuwe opleidingen is? De commissie Doelmatigheid keurde vorig jaar geen enkele aanvraag af, maar het jaar ervoor wel: toen kregen slechts zeven van de zestien nieuwe opleidingen groen licht. En zijn de nieuwe opleidingen tegenwoordig aan de start goed genoeg? De deskundigen van de NVAO hebben hun bedenkingen. Van de zeventien gekeurde nieuwe masteropleidingen in 2013 was er één kansloos (die is ‘ingetrokken’) en zijn er vijf slechts ‘onder voorwaarden’ goedgekeurd: hun kwaliteit sprak niet vanzelf.

Universiteiten willen meer vrijheid bij het starten van nieuwe opleidingen om sneller in te spelen op veranderingen in de arbeidsmarkt, schrijven ze. Maar misschien kan het helemaal geen kwaad om een horde te hebben waar ze overheen moeten springen, al was het maar om hen – en de studiekiezers – te beschermen tegen hun eigen enthousiasme.

Advertentie