´Cultuuromslag in aanpak verkoudheid bij kinderen noodzakelijk´
Kinderen met terugkerende verkoudheden worden in Nederland relatief vaak geopereerd. Uit onderzoek van de groep van de Utrechtse KNO-hoogleraar Anne Schilder blijkt echter dat het verwijderen van amandelen niet effectiever is dan een strategie van afwachten. Artsen en ouders moeten volgens haar anders gaan denken over de lastige verkoudheden. “De reactie bij een opleving van de klachten is nu: er moet iets gebeuren.”
Jaarlijks worden in Nederland bij duizenden kinderen de neus- of keelamandelen verwijderd. In 2009 ging het om 21.000 operaties aan de neusamandel en 19.000 operaties aan de neus- en keelamandelen. De aantallen zijn grofweg vier keer zo hoog als in landen als Engeland of Italië. Daar wordt veel vaker voor een behandeling met antibiotica gekozen hoewel een neusverkoudheid meestal wordt veroorzaakt door een virus waarop antibiotica geen effect hebben.
“In Nederland houden we niet van medicijnen. Ouders willen het gevoel hebben al het mogelijke te hebben gedaan. Vanuit die gedachte kiezen ze met hun arts vaak voor een operatie van hun kind”, stelt hoogleraar KNO Anne Schilder vast. “Begrijpelijk misschien, want een chronisch verkouden kind heeft een grote impact op het gezinsleven. Maar tegelijkertijd betekent dit een forse aanslag op de budgetten voor gezondheidszorg en is het bovendien de vraag of ouders en artsen ook voor de meest effectieve aanpak kiezen.”
Afwachten
De afgelopen drie jaar deden onderzoekers van de afdeling KNO-heelkunde en het Julius Centrum van het UMC Utrecht onder leiding van Schilder onderzoek in 13 ziekenhuizen waarbij ruim honderd kinderen met terugkerende verkoudheden waren betrokken. Bij de helft werden de neusamandelen verwijderd bij de andere helft werd een afwachtende houding aangenomen. Twee jaar lang werd de gezondheid van de kinderen gemonitord.
De resultaten van het project dat werd gesubsidieerd door het ZonMw-programma Doelmatigheidsonderzoek Effecten en Kosten zijn woensdag gepubliceerd op de website van de British Medical Journal. De uitkomsten bewijzen dat een strategie van afwachten net zo goed werkt als het verwijderen van de neusamandelen. Kinderen uit beide onderzoeksgroepen werden even vaak opnieuw verkouden, zo’n acht keer per jaar. Bovendien was er geen verschil in de last die kinderen ervoeren van hun verkoudheden. Van de kinderen die geopereerd waren, werd twintig procent tijdens de studie nogmaals geopereerd. Van de kinderen die aanvankelijk geen operatie hadden ondergaan, werd veertig procent vanwege blijvende klachten alsnog geopereerd.
Zeven jaren terug kwam dezelfde onderzoeksgroep –eveneens in een artikel in de British Medical Journal- tot soortgelijke conclusies over het verwijderen van de neus- en keelamandelen bij kinderen met relatief milde keelklachten. Dit droeg ertoe bij dat in een landelijke richtlijn in 2007 terughoudendheid werd geadviseerd ten aanzien van het knippen van neus- en keelamandelen. Van een uniform beleid is echter nog lang geen sprake. “Het aantal operaties is weliswaar iets gedaald, maar is nog steeds veel groter dan in andere landen. De praktijkvariatie tussen regio´s en ziekenhuizen is bovendien groot.”
In de richtlijn werd ook verder onderzoek geadviseerd naar de effectiviteit van het verwijderen van de neusamandel.Niet alle KNO-artsen waren volgens Schilder overtuigd. “Dat is niet zo vreemd. Wanneer je patiënten vraagt of ze tevreden zijn over de operatie, antwoordt 80 tot 90 procent daar bevestigend op. Als er vervolgens toch weer nieuwe klachten komen, dan komen die -buiten het zicht van de KNO-arts- terecht bij de huisarts. Ons onderzoek laat bovendien zien dat wanneer je niet direct opereert de klachten bij een groot deel van de kinderen vanzelf overgaan.”
Gezamenlijke aanpak
Schilder hoopt dat artsen nu met evidence based onderzoek het gesprek met de ouders aan kunnen gaan. Dehoogleraar ziet “een joint venture” voor zich waarbij een gezamenlijke behandelstrategie voor het kind wordt vastgesteld, zo zei ze al in haar oratie begin mei. Uitgangspunt daarbij zou volgens haar moeten zijn dat luchtweginfecties bij kinderen weliswaar een chronische en belastende aandoening is, maar ook een relatief gunstig verloop kent. “De klachten zijn vaak seizoensgebonden en verdwijnen meestal als een kind een jaar of acht is. Ouders zouden bij een opleving van de klachten niet meteen moeten denken: nu moet er iets gebeuren.”
Naast manieren van pijnstilling zou een arts in de gesprekken met ouders volgens Schilder ook de aanpak van risicofactoren ter sprake kunnen brengen. Ouders zullen daarbij ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Vanuit haar ervaring denkt Schilder dat deze daartoe ook bereid zullen zijn, wanneer hen duidelijk wordt gemaakt waarom sommige maatregelen noodzakelijk zijn. “Het is bijvoorbeeld niet verstandig te roken in de nabijheid van een kind met klachten aan de luchtwegen. Maar kinderen kunnen ook meer klachten vertonen wanneer ze vaak naar een crèche gaan. Ouders zouden dan na kunnen denken over een andere wijze van kinderopvang.”
Schilder die op dit moment op uitnodiging van het University College London in Engeland werkt aan het opzetten van klinische trials op het gebied van de KNO-heelkunde, verwacht dat de richtlijn voor Nederlandse artsen op basis van de nieuwe onderzoeksresultaten van haar groep wordt aangepast. “Maar belangrijker misschien nog is dat onafhankelijke informatie op internet, zoals de kiesbeter-website ouders hiervan op de hoogte stelt.”