‘Het maakt geen ruk uit wát je schrijft, als het maar goed is'
In de zoektocht naar een campuscolumnist spreekt DUB met Ingmar Heytze, columnist, dichter en UU-alumnus. Over waar je wel en niet over moet schrijven als campuscolumnist, over feesten met vierhonderd ufjes en het poëtische karakter van De Uithof.
Utrecht en de Universiteit Utrecht: ze zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. “Tommy Wieringa heeft wel eens gezegd dat Utrecht zonder de universiteit een dorp zou zijn, en daar heeft hij gelijk in. Hoewel Utrecht met universiteit ook als een dorp aanvoelt”, aldus Heytze (41). Toch gaapt er een grote kloof tussen de twee. “Je kan je niet voorstellen hoe ver de universiteit afstaat van Mien in de Takkenstraat.”
Die kloof ervoer Heytze zelf als student Algemene Letteren, een studie die hem wel aantrekkelijk leek omdat een vriend van zijn ouders het omschreef als 'niksdoen in universitair verband'. Hij zag enorm op tegen het afstuderen en de grote boze buitenwereld. “Ik heb 6,5 jaar gestudeerd en tot de laatste dag uitstel gevraagd voor van alles. Ik wou echt de wereld niet in, omdat ik een donkerbruin vermoeden had dat die wereld een stuk minder leuk zou zijn dan de universiteit. Wat klopte. Maar uiteindelijk kwam het wel goed.”
Honderden stukjes schreef Heytze de afgelopen jaren over Utrecht, wekelijks voor het AD/Utrechts Nieuwsblad en later ook als eerste stadsdichter van Utrecht. Sinds kort is hij stadsdichter af, hoewel hij als lid van het Utrechts Dichters Gilde, het gezelschap dat het stadsdichterschap overnam, zo nu en dan zal blijven schrijven over zijn stad.
De Universiteit Utrecht krijgt vanaf januari voor het eerst een campuscolumnist. Om mee te dingen naar de titel van campuscolumnist moet je voor 1 december twee columns insturen. De columns moeten het universitaire leven verrassend onder de loep nemen en mogen niet langer zijn dan 350 woorden. De winnende columnist krijgt het Erik Hardeman stipendium van 1000 euro en een vaste plek op DUB. Wil je meedoen? Kijk dan op deze pagina voor de details. Word jij de nieuwe campuscolumnist? De Universiteit Utrecht krijgt vanaf januari voor het eerst een campuscolumnist. Om mee te dingen naar de titel van campuscolumnist moet je voor 1 december 2011 twee columns insturen. De columns moeten het universitaire leven verrassend onder de loep nemen en mogen niet langer zijn dan 350 woorden. De winnende columnist krijgt het Erik Hardeman stipendium van 1000 euro en een vaste plek op DUB. Wil je meedoen? Kijk dan op deze pagina voor de details. |
Voor het interview met DUB is Heytze naar De Uithof gekomen. Een niet echt poëtische omgeving, De Uithof, of toch wel?
“Er zijn gebouwen die echt foeilelijk zijn, maar ook nieuwe gebouwen die architectonisch baanbrekend zijn. Bussen vol Japanners komen niet alleen naar het Rietveldhuis, maar ook naar het Minnaertgebouw van Neutelings Riedijk. Wat ik heel radicaal vind, is die warmtekrachtcentrale van Liesbeth van der Pol. Dat is een fantastisch ding. Wat een gaaf gebouw! Of de universiteitsbibliotheek van Arets, je weet wel die Death Star. Enerzijds een waanzinnig gebouw, anderzijds: je zou er maar eens moeten werken tussen die zwarte wanden. Dat zou een mooi onderwerp voor een stuk kunnen zijn.”
“Daarnaast vind ik de Botanische Tuinen geweldig, alleen die vlindertuin al. Als ik campuscolumnist was dan zou ik met de vlinderopzichter daar gaan praten. Die heeft een koffertje waarmee hij uit de hele wereld poppen naar Utrecht haalt. Vlinderopzichter, dat is naast spookhuisontwerper het meest poëtische beroep dat ik ken.”
Met het studentenleven heeft Heytze een stuk minder binding. “Ik heb al 16 jaar weinig meer met de universiteit te maken. Ik ben een half leven verder. Van 20 jaar naar 41 jaar is een krankzinnige afstand, maar van 41 naar 20 is misschien wel nog groter. Ik denk elk jaar: waar komen al die duizenden jongens en meisjes vandaan? Wat verwachten ze? Hebben ze enig idee wat ze gaan doen? Waarschijnlijk niet. Ik had het in ieder geval niet.”
Ingmar Heytze - Uit Kijk, we waren met zijn tienen: daar is Hanco die wou bidden voor het eten. Ik sta links naast Merel die de grootste had en TCS ging doen. Daar is Sem, die heimwee kreeg, en Alma die voortdurend met haar vriendje liep te bellen. Die boom daarnaast is Jelle, die stond maandag al te zoenen met Manon. Toen gaf hij over op haar nieuwe schoenen. En daar heb je Fleur, die gaat bij de Club. Het meisje naast haar zijn we ergens in de kroeg vergeten. Daar weer naast, met ogen als meren, staat Julie. Ze sliep vanaf de eerste nacht bij mentor Frank. Negen nieuwe vrienden die ik nooit meer zie. Ik kan niet wachten op de eerste reünie. Uit: Utrecht voor gevorderden (2011) |
Wanneer denk je: dít is een goed onderwerp voor een stukje?
“Ik kies graag andere onderwerpen dan waar iedereen zich al mee bezighoudt. Een campus is een enorm heterogeen iets, iedereen studeert wat anders. Je moet niet gaan zeuren over de kwaliteit van de koffie uit de automaten ofzo.”
“Een echt goede columnist, denk aan Martin Bril, heeft zo’n bijzondere kijk op de dingen waardoor hij een enorme grote groep lezers aan zich bindt. De vraag bij Bril is niet: waar gaat hij het nou weer over hebben? Het gaat er om dat er weer een nieuw stukje van Bril is. Het is toch altijd goed. Net als bij Campert.”
“Het eerste wat een columnist moet leren, is dat het geen ruk uitmaakt waar het stukje over gaat, als het maar goed geschreven is. Het zou natuurlijk vreemd zijn als een campuscolumnist over het Midden Oosten gaat schrijven, maar als hij of zij daar een leuke draai aan geeft, waarom niet?”
Hoe invloedrijk zijn jouw stukjes?
“Niet. Totaal niet. Volgens mij moet je een columnist niet te veel macht toedichten. Neem Youp van ’t Hek. Schrijft érg leuke stukjes, maar ik geloof niet dat er door hem één Gooische trut minder op de wereld is gekomen, terwijl hij al sinds mensenheugenis bezig is dat milieu in de zeik te nemen. Een columnist moet ook niet denken dat hij enige macht heeft. Ik heb een ontzettende hekel aan mensen die zichzelf belangrijk vinden. Een goede columnist komt tegen dat soort mensen in het geweer, en blijft daarbij beseffen dat columnisten nog onbelangrijker zijn dan mensen die zichzelf belangrijk vinden. Misschien niet zo ongelofelijk onbelangrijk als dichters, maar toch behoorlijk onbelangrijk.”
“Wel heb ik door mijn stukjes een vrij aardige band opgebouwd met burgemeester Aleid Wolfsen. Ik schijn ongeveer de enige te zijn, maar ik zie die man heel erg zitten. Ik heb het in mijn stukken altijd een beetje voor hem opgenomen, omdat ik vind dat hij heel erg deugt en fatsoenlijk is. Iedereen is zo anti, maar we hebben echt geen slechte burgemeester. Elke burgemeester maakt fouten. Voor een columnist is dat niet een heel geliefd standpunt. Het wordt leuker gevonden als je de gevestigde orde afzeikt.”
Hoe kwam Ingmar Heytze terecht op een besloten UVSV-feest met 400 studentes, zoals je beschrijft in een van je artikelen voor het AD/UN?
“Collegadichter Ruben van Gogh en ik waren gevraagd om voor te lezen als onderdeel van een verenigingsavond, maar ze hadden niet zo veel geld. Uiteindelijk kregen we de helft van onze vraagprijs, maar mochten we achteraf wel naar een feest komen met alleen maar vrouwen. Dat leek ons wel wat, tussen 400 vrouwen dansen. We hadden allebei al een vriendin, dus het ging ons puur om de antropologische kant van de zaak. Het ging ons er niet om om als een paar sneue einddertigers achter een studentendingetje aan te gaan ofzo. Een hele ervaring.”
“Je moet als campuscolumnist niet bang zijn voor zulke rare situaties. Zeker als je zelf bepaalde vooroordelen hebt. Ik houd zelf totaal niet van het verenigingsleven, ik houd niet van gezooi met jasjes, ik houd niet van old-boys-netwerken opbouwen, ik houd niet van woorden als feut. Ik vind het allemaal verschrikkelijk. Maar tegelijkertijd: als je er dan echt zo’n hekel aan hebt, ga dan ook een keer kijken op zo’n sociëteit, anders weet je immers niet waar je het over hebt.”
“Voor een journalist of columnist is het belangrijk om te achterhalen wat al die mensen er nou aan vinden bij een vereniging. Onderga het. Ga kijken op rare plekken. Als je er achterkomt dat er bij Geesteswetenschappen een raar vak als Oud-Iers recht gegeven wordt, zo’n vak waarvan je denkt 'wie in godsnaam doet dit' vraag dan of je een college mag bijwonen. Laat het over je heenkomen.”