‘Historici kijken te veel naar de geschiedenis’

Cultuurhistorici moeten vanuit het heden naar de geschiedenis kijken. Zij moeten hedendaagse maatschappelijk relevante kwesties aansnijden. En moderne media mogen niet leiden tot minder parate kennis bij jongeren. Dat zegt hoogleraar Cultuurgeschiedenis Joris van Eijnatten  in zijn donderdag 12 mei uitgesproken oratie.

Het klinkt paradoxaal. Cultuurhistorici moeten zich van het verleden afwenden en het heden problematiseren. Toch is dat één van de prikkelende stellingen van hoogleraar Cultuurgeschiedenis Joris van Eijnatten (foto) in zijn oratie op 12 mei.

“Ik vind dat we in Nederland veel te veel naar het verleden kijken. Ook historici moeten kwesties aansnijden die voor het heden van belang zijn. Die bieden juist uitzicht op de toekomst", zegt Van Eijnatten in een telefonische toelichting voorafgaand aan zijn oratie. Als voorbeeld noemt hij de TED-talks, een conferentie in de Verenigde Staten waarbij grote denkers en doeners een podium krijgen om in het kort hun idealen uit de doeken te doen. Daar worden volgens hem thema’s aangesneden die er toe doen.

Grote impact communicatie
Van Eijnatten wil dat cultuurhistorici zich meer moeten oriënteren op communicatiegeschiedenis. “We leven in een communicatie- en informatiemaatschappij. Die drijft niet alleen op technologie, maar globaliseert ook nog eens in snel tempo. We hebben het over een problematiek die qua omvang en impact vergelijkbaar is met het broeikaseffect, de uitputting van olievoorraden, de uitbreiding van transnationale misdaad, groeiende corruptie en het toenemend aantal vluchtelingen.”

‘Merkwaardig’ vindt Van Eijnatten het daarom dat milieu- of migratiegeschiedenis onder historici salonfähig is maar de communicatiegeschiedenis niet. Om zijn punt te benadrukken verwijst hij naar de Milleniumdoelen van de Verenigde Naties, waarin het beschikbaar stellen van nieuwe ict-technologieën een van de genoemde doelstellingen is.

Oppervlakkige babbelaars
Overigens heeft Van Eijnatten wel de nodige scepsis bij nieuwe media en gadgets, die er voor zorgen dat parate kennis bij jongeren verdwijnt. “Zij zijn tot weinig meer in staat dan het surfen naar online encyclopedieën en andere digitale kennisbestanden, helaas ook tijdens hoorcolleges.”

Hij noemt de jeugd van nu in zijn oratie plagerig ‘oppervlakkige babbelaars’ en ‘spelers van hack and slash games’ om ze verderop juist te prijzen als ‘twitterende pioniers van een heruitgevonden participatiedemocratie’ en ‘mobiele globetrotters’. Om maar aan te geven dat je op meer manieren naar de huidige technologische veranderingen aan kan kijken.

Van Eijnatten kijkt met scepsis naar experimenten met iPads en nieuwe media in het wetenschappelijke onderwijs, vertelt hij. “Persoonlijk vind ik die ontwikkeling spannend en leuk. Maar universiteiten moeten bijdragen aan de vorming van jonge mensen. De beste manier om studenten te leren nadenken, is als ze voor je snufferd zitten. Dan leren ze zelf ideeën vormen. Mijn colleges zijn ook vooral discussiecollege’s. Het liefst doe ik dat voor een kleine groep, met niet meer dan 20 man.”

 

Vastgelopen gelijkwaardigheidsgedachte
Belangrijke boodschap die Van Eijnatten de toehoorders meegeeft in zijn oratie, is zijn kritiek op de ‘politiek correcte’ nadruk op culturele gelijkwaardigheid. Dit leidt volgens hem tot een ‘verlammende nivellering’ waardoor we geen keuzes kunnen maken. “De cultuurgeschiedenis van vandaag is vastgelopen in een onrealistische gelijkwaardigheidsgedachte, waarin identiteit hoogstens de keerzijde is van alteriteit.”

Van Eijnatten pleit voor een herbezinning op ethische kernwaarden. “Als we de afgelopen jaren iets hebben geleerd, dan is het wel dat niet alles wat mensen zich toe-eigenen ook even verheffend is (… ) Er bestaat een kwalitatief verschil tussen hoge beschaving en lage cultuur.” De gedachte dat iedereen en alles gelijkwaardig is, noemt hij ‘utopisch’.

Van Eijnatten maakt een onderscheid tussen cultuur en beschaving en komt daarom met de volgende definitie van de communicatiegeschiedenis. “De bestudering van zingevende praktijken in het verleden met het doel culturele ruis van beschaafde waarden te onderscheiden.” Cultuurhistorici moeten zich volgens hem opnieuw bezinnen op de betekenis en het belang van beschaving voor de democratie waarin ze leven.

Advertentie