Freudenthal Instituut hoopt op zevende bèta-departement
Op het eerste gezicht lijkt het visiedocument over de toekomst van de faculteit Bètawetenschappen niet alleen voor informatiekunde maar ook voor het Freudenthal Instituut slecht nieuws te bevatten. Het instituut voor bèta-educatie past immers niet in het toekomstige harde profiel van de faculteit. Maar wie bij de bestuursleden Jan Van Maanen (foto) en Albert Pilot teleurstelling verwacht, komt bedrogen uit. “Dit stuk biedt ons juist kansen en mogelijkheden.”
De 1e geldstroom van het Freudenthal Institute for science and mathematics education (FIsme) wordt gereserveerd voor de lerarenopleiding. Overige activiteiten worden nader bezien. Het masterprogramma Science Education and Communication valt als organisatorisch cluster vanaf 2011 direct onder de decaan. Dat is de summiere informatie in het visiedocument, waarmee de medewerkers van het FIsme het tot nu toe moeten doen.
Gezien het feit dat de bètadidactiek buiten de toekomstige profilering van de faculteit valt en rekening houdend met het feit dat het instituut niet is terug te vinden in de nieuwe organisatiestructuur, zou het idee kunnen ontstaan dat er alleen nog toekomst is voor de lerarenopleiding en de daarbij behorende vakdidactiek. Maar aan Van Maanen en Pilot is zo’n pessimistische interpretatie niet besteed. In hun onlangs betrokken nieuwe behuizing in het Buys Ballot Laboratorium zien zij de toekomst vol vertrouwen tegemoet.
“Op dit moment zijn de medewerkers van ons instituut nog aangesteld in vier van de zes departementen van de faculteit. Dat werkt niet altijd even goed. In het voorstel van Van Ree om zowel de lerarenopleiding als de master rechtstreeks onder de decaan te plaatsen, zien wij een kans om meer samenhang in ons werk brengen. Als we niet meer afhankelijk zijn van vier departementshoofden, maar nog maar van één decaan, dan geeft dat ons als bestuur van het FIsme veel meer kans om integraal beleid te gaan voeren.”
Maar dan gaat u er dus van uit dat het hele instituut onder de decaan wordt geplaatst. In het visiedocument is alleen sprake van de lerarenopleiding en de master.
“Je kunt dat heel beperkt opvatten, maar wij zien het zelf breder. Onze lerarenopleiding loopt uitstekend, ons onderzoek heeft een goede beoordeling gekregen en financieel halen we meer binnen dan we uitgeven. Waarom zou de faculteit dan met delen van ons werk willen stoppen? We vallen inderdaad niet binnen een van de twintig nieuw te vormen afdelingen, maar wij lezen het stuk zo dat ons instituut straks rechtstreeks onder de decaan valt, eventueel in een zevende departement voor meer multidisciplinair georiënteerde groepen. Dat lijkt ons een heel interessante gedachte.”
Toch wekt het visiedocument de indruk dat activiteiten zoals bijvoorbeeld onderzoek op het gebied van het rekenonderwijs en de professionalisering van leraren niet tot de core-business van een bètafaculteit worden gerekend.
“Dat lijkt ons een misverstand. In de eerste plaats zijn het belangrijke activiteiten voor de uitstraling van de Universiteit Utrecht in zijn totaliteit. Daarom vinden wij ook dat deze operatie, die door bèta’s in elkaar wordt gezet, getoetst moet worden op zijn belang voor de hele universiteit. Men schermt op centraal niveau sterk met de naam van de UU, met onze corporate identity. Wij hebben het idee dat wij daar met onze activiteiten voor docenten in het voortgezet onderwijs een belangrijke bijdrage aan leveren.
"Denkt u maar aan de jaarlijkse Woudschoten-conferenties voor Natuurkunde- en Scheikundedocenten, of aan de Nationale WiskundeDagen, de grootste professionaliseringsactiviteit in Nederland voor wiskundeleraren. Dat zijn niet zo maar interessante projectjes, dat zijn activiteiten die bijdragen aan het positieve beeld van de UU.
"Maar het zijn ook voor bèta heel belangrijke activiteiten, die ervoor hebben gezorgd dat wij een uitstekende relatie hebben met veel scholen in de regio. Dat de universiteit zoveel goede bètastudenten trekt, is mede te danken aan onze activiteiten op het gebied van de professionele ontwikkeling van docenten. Wij denken kortom dat veel activiteiten van ons instituut juist wel tot de core-business van een bètafaculteit behoren.”
Onderzoek naar rekenen op de basisschool staat anders wel erg ver af van een hard bètaprofiel.
“Dat klopt alleen op korte termijn. Op de langere termijn gebeuren ook in het basisonderwijs dingen die in het kader van talentontwikkeling en doorlopende leerlijnen heel belangrijk zijn voor onze studenten en voor het imago van bèta en techniek. Het lijkt mij heel belangrijk voor een bètafaculteit om daaraan mee te werken.
"Bovendien, als Van Ree zegt dat het FIsme niet terugkomt als onderzoeksinstituut, bedoelt hij dat de faculteit dat soort onderzoek niet meer gaat betalen. Maar dat is ook helemaal niet nodig, want het overgrote deel van onze inkomsten komt van buiten. Wij hebben hier een hele serie onderzoekers die inclusief hun begeleidingstijd door externe opdrachtgevers worden betaald, keurig met overhead en al. We leveren de faculteit al jaren geld op. Dat lijkt ons in deze tijd toch ook een argument om even bij stil te staan.”
U denkt dus aan de vorming van een zevende departement. Is dat realistisch?
“Waarom niet? Wij zijn het schoolvoorbeeld van een multidisciplinair werkend onderdeel, net als bijvoorbeeld ‘Geschiedenis en grondslagen’. Voor dat soort onderdelen, maar ook voor het imago van de faculteit, zou de vorming van een zevende departement rechtstreeks onder de decaan heel aantrekkelijk kunnen zijn. Wij zien in het visiedocument trouwens een bevestiging van onze visie. Wij zien onze toekomst dan ook vol vertrouwen tegemoet.”
EH