Hoe haal je een 10 voor je scriptie?

Je masterscriptie is de afsluiting van vier of vijf jaar zwoegen en zweten. Als je jezelf wilt belonen moet dat afstudeeronderzoek dus zo perfect mogelijk zijn. Maar hoe kom je in de buurt van het ultieme cijfer, de 10? DUB vroeg het aan de begeleiders van de drie genomineerden voor de Utrechtse scriptieprijs.

Stel je eens voor: na een half dozijn intensieve discussies met je scriptiebegeleider zeg je tegen de beste man: “Veel dank, nu weet ik het wel zo´n beetje. Ik ga aan het werk. U ziet het eindresultaat wel als ik klaar ben.” En die prof zegt vervolgens: “Nou vooruit, dat moet jou kunnen lukken. Ik zie je werk graag tegemoet.” Enkele maanden later lever je een magnifieke masterthesis in. Het is de beste die je begeleider ooit gelezen heeft, en je krijgt een 10.

Onmogelijk toch? Nee, hoor. In grove lijnen is dit de beschrijving van wetenschapshistoricus Floris Cohen van de wijze waarop zijn masterstudent Jeroen Bouterse het slotstuk van zijn studie aanpakte. In een mail aan Bouterse verontschuldigde Cohen zich welhaast. Hij kon niet anders dan het hoogste cijfer geven.

“Het cijfer kan gezien de subtiliteit van je redeneertrant en de precisie waarmee je te werk gaat, gezien je bereidheid en je vermogen om over complexe zaken bij al hun complexiteit toch tot duidelijke slotsommen te geraken, gezien ook de omvattendheid van de problematiek en de grote hoeveelheden bronteksten en secundaire literatuur die je zichtbaar kundig hebt gelezen en soepel verwerkt, ( …) etc. etc., niet anders dan een 10 zijn. Die 10 betekent zoals je weet niet volmaakt maar uitmuntend, en het geven ervan is comparatief, namelijk bezien in verhouding tot wat ik in overeenkomstige situaties anderen aan cijfers heb gegeven.”

Topscriptie 
Natuurlijk, sommige studenten zijn niet van deze planeet. De scriptie van Bouterse wordt bijvoorbeeld ook door John Hopkins-hoogleraar Lawrence Principe, vorig jaar gasthoogleraar in Utrecht, omschreven als de beste die hij ooit las. Maar naar de sterren reiken, kan nooit kwaad. En DUB wilde wel eens weten wat je moet doen om de ultieme scriptie te benaderen. Valt er iets te leren van de studenten die nu genomineerd zijn?

We kunnen natuurlijk om te beginnen de scriptie van Bouterse lezen. Of anders de al even bijna-perfecte (ze kregen beiden een 9.5) afstudeerwerken van de twee andere studenten die zijn genomineerd voor de scriptieprijs die maandag in de Domkerk tijdens de opening van het academisch jaar wordt uitgereikt. Dat zijn de scripties van masterstudente Economie en Geografie Anna Scharschmidt en masterstudente Sociologie Milena Tsvetkova

Maar we willen vooral graag weten welke maatstaven de begeleiders van de voorgedragen studenten aanhouden bij de beoordeling van een masterscriptie. We spraken daarom met Floris Cohen, met econoom Mark Sanders en met socioloog Vincent Buskens. Zij vertellen over de eisen die ze stellen aan een top-masterscriptie. 

De slotsom van onze rondgang is dat er een heleboel tips te geven zijn, maar dat uiteindelijk twee aspecten van doorslaggevend belang zijn:
-MENTALITEIT: een student moet tijdens het afstudeeronderzoek kritisch en zelfstandig, kortom autonoom, denken en werken.
-VAKMANSCHAP: uit de masterscriptie moet blijken dat een student weet wat er van een wetenschappelijke publicatie verwacht wordt.

Eigen pad 
“Ik hoefde nog geen half uur na te denken toen Jeroen mij vroeg of hij zijn scriptie helemaal op eigen houtje mocht schrijven”, vertelt Floris Cohen. “Ik wist dat de risico´s –waar ik hem natuurlijk wel op attent heb gemaakt- heel klein waren. Hij had op mij toen allang grote indruk gemaakt met zijn snelle en harde werken en zijn kritisch-constructieve en originele denktrant. Met veel studenten heb je als docent bovendien moeite om te komen tot een adequate probleemstelling die interessant is en behapbaar. Bij hem was dat helemaal geen probleem. Die had hij eigenlijk al.”

Weten wat je wilt en je eigen pad uitstippelen. Dat is een belangrijk advies aan studenten die aan het begin van hun masteronderzoek staan en een hoog cijfer willen halen, zo blijkt uit de gesprekken met de drie docenten. “Toen Milena bij me kwam had ze al een concreet idee van wat ze wilde doen”, herinnert Vincent Buskens zich. “Maar niet alleen dat. Ze had inzicht in de literatuur en wist welke bijdrage zij wilde leveren. Haar experimenteel sociologische studie gaat over sociale netwerken en de manier waarop je elkaar helpt binnen die netwerken. Veel onderzoeken veronderstellen dat iedereen in een netwerk elkaar op dezelfde manier helpt, maar Milena vond het aannemelijk dat je voor de ene vriend of vriendin meer zou willen doen dan voor de ander. Zij wilde die effecten graag in beeld brengen. Dat was gewoon een goed en onderscheidend idee.”

Anna Scharschmidt had haar onderzoek naar de macro-economische effecten van de biobrandstrofeconomie niet zelf bedacht. Ze werkte een onderzoeksvoorstel van Sanders uit, maar wel op sublieme wijze. Volgens begeleider Mark Sanders ging het om een “complex” project. “Dan moet je dus iets weten van economie, van biobrandstof en ook nog eens van zo´n ontwikkelingsland. Zij had al die kennis op een heel autodidactische wijze vergaard. Die zelfstandigheid liet ze ook zien toen ze tijdens het traject op bobbels stuitte. Zo heeft ze er zelf voor gezorgd dat ze meer betrouwbare data kregen over de productiestructuur van de biobrandstofsector in Afrika. Op die manier was ze meer deel van een team dan een student die je bij de hand moest nemen.”

Vakmanschap = meesterschap
De mate waarin een student zelfstandigheid en inzet toont, is belangrijk. Maar uiteindelijk draait het toch om het eindresultaat, vinden de drie docenten. Niet voor niets is er altijd een tweede beoordelaar die geen weet heeft van het proces dat tot de scriptie heeft geleid of van de karaktereigenschappen van de student.

Vincent Buskens noemt het belangrijkste criterium dat de kwaliteit van een scriptie bepaalt: “Een masterscriptie van een researchmasterstudent moeten we kunnen opsturen naar een wetenschappelijk tijdschrift. Daartoe moet blijken dat aan alle academische waarden wordt voldaan. Een cijfer geeft het percentage weer waarin een scriptie aan die eis voldoet. Een 8 betekent dus: voor 80 procent klaar.”

Het eerder getoonde eigen initiatief kan een student overigens wel van dienst zijn. Dat levert immers nieuwe ideeën op en daar zijn ook wetenschappelijke tijdschriften dol op. “Milena is echt met een nieuw theoretisch kader gekomen. Als je dat vervolgens netjes toetst in een empirische studie met een goede statistische analyse. Dan klopt alles.”

Dat Buskens zijn student geen 10 gaf, heeft volgens hem ook te maken met die publicatie-eis. “Op sommige punten was de tekst net iets te specialistisch. Je moet bedenken dat die tijdschriften ook gelezen worden door mensen die net wat minder ingewijd zijn.”

Voor Floris Cohen komt de vraag in hoeverre een scriptie publicabel is pas ter sprake bij een scriptie die minimaal een 9 verdient. “Mijn inhoudelijke verschillen van mening met Jeroen staan niet op het meester-leerlingniveau; het zijn verschillen van inzicht tussen twee doorknede vaklieden. Hij durfde ook rustig gepubliceerde opvattingen van mij tegen te spreken, dat vond ik helemaal geweldig

In de voordracht van Jeroen Bouterse noemt Cohen een aantal aspecten van dat vakmanschap die uit de scriptie moeten blijken. De kritische verwerking van literatuur en bronnen en een heldere opbouw zijn volgens hem twee belangrijke eisen. Maar ook Cohen is van mening dat er daarnaast “nieuwe dingen” uit een scriptie-onderzoek moeten komen. “De oorspronkelijkheid van de probleemstelling en de beantwoording daarvan zijn voor een hoog cijfer onmisbaar.”

Cohen is ervan overtuigd dat de scriptie van Jeroen Bouterse zijn weg zal vinden naar een tijdschrift. De eerste contacten daarvoor zijn al gelegd.  “Veel wetenschappelijke artikelen zijn van veel mindere kwaliteit. De thematiek van de historische verhouding tussen wetenschap en religie, die Jeroen behandelt, is uitermate beladen en staat bol van de subjectieve noties. Hij weet daar op precies de juiste, objectiverende, wijze mee om te gaan. Beter dan heel wat oude rotten het doen. Dat vind ik razend knap.” 

Lol hebben 
We vroegen de docenten ook welke valkuilen studenten moeten vermijden? Wat staat het halen van een hoog cijfer in de weg? Bij de beantwoording van die vraag komen de docenten toch weer terug op het belang van de eigen inbreng van studenten. Een kwalitatief hoogwaardig eindproduct is niet los te zien van het enthousiasme van de student zelf.

Volgens Buskens ontbreekt het veel scripties aan die innovatieve aanpak of nieuwe ideeën. “Het is niet eens zozeer dat studenten dingen fout doen. Het onderzoek is vaak prima in orde en de scriptie ziet er netjes uit. Maar dan maken ze meer gebruik van standaardtheorieën en methoden. Dat is minder creatief en ook minder interessant voor een tijdschrift.”

Mark Sanders vindt dat te weinig masterstudenten zelfstandig een eigen onderzoeksproject bedenken en daar een begeleider bij zoeken. “Studenten durven dat vaak niet. Je begeeft je immers op onbekend terrein en dan kun je onvoorziene obstakels tegenkomen. Ik denk dat ze door de druk van buiten bang zijn dat ze er op die manier te veel tijd mee kwijt zullen zijn. Maar studenten zouden moet bedenken dat ze zelf het meeste lol hebben als ze het wel zo doen. En als je echt een intrinsieke motivatie hebt, zet je een stapje extra en duik je nog eens extra de bieb in. Dat vergroot de kans op een hoog cijfer. Dat hoge cijfer haal je in ieder geval niet als je alleen maar hard werkt omdat je een hoog cijfer wilt halen.”

Jeroen Bouterse is inmiddels als promovendus verbonden aan de Leidse Universiteit, Milena Tsvetkova werkt als promovenda aan Cornell University en Anna Scharschmidt in München.

Advertentie