Hoe krijgen we beter onderwijs aan de universiteit?

Een bachelor met een flexibeler curriculum is wenselijk. Matching-gesprekken met toekomstige eerstejaars zijn goed. De studiepunten voor een positief bindend studieadvies hoeven niet alleen afkomstig van de major-vakken te zijn. Nieuwe studenten moeten meteen met een honourprogramma kunnen beginnen. Activerend onderwijs is niet per definitie kleinschalig. Het blokkensysteem hoeft niet op de schop. Tussentijdse toetsen hoef je niet waarderen met een cijfer. Het carrièrepad van een docent stuit op een glazen plafond.

Dit zijn een aantal concluderende uitspraken die tijdens twee discussiebijeenkomsten over het Utrechtse onderwijsmodel zijn gedaan na afloop van twee ontbijtsessies in het Academiegebouw. Hier kwamen medewerkers en studenten bijeen om te praten over mogelijke verbeteringen in het universitaire onderwijs van de Universiteit Utrecht.

Onderwijsmodel
Na de invoering van het Utrechtse onderwijsmodel in 2001 – een verandering die werd ingevoerd toen de universiteit volgens het bachelor-master-model ging werken – werd het model dit voorjaar geëvalueerd. De conclusie was dat het model afgestoft en aangescherpt moest worden. Daartoe zijn zes werkgroepen in het leven geroepen die elk een onderwerp van het model onder de loep hebben genomen, te weten: het jaarrooster; matching, selectie en begeleiding; een verbreding van het eerste jaar; didactiek en toetsing; het honoursprogramma; professionalisering en carrière in het onderwijs. De werkgroepen zijn met voorstellen gekomen waarover tijdens de ontbijtsessies werd gesproken. Aan het einde van het jaar moeten de werkgroepen met concrete voorstellen komen voor het zogeheten Utrechtse Onderwijsmodel 3.0. Gehoopt wordt dat een aantal ideeën vanaf het nieuwe academisch jaar ingevoerd kunnen worden.

Jaarrooster
Veel belangstelling'is er dinsdag en donderdag voor de discussies over matching, selectie en begeleiding en over het jaarrooster. Dezelfde onderwerpen die op het online discussieplatform ook de meeste reacties uitlokken – het zijn er nog geen dertig in totaal, maar alles is relatief. DUB zit aan één van de tafels waar het jaarrooster ter discussie staat. De reden om het rooster kritisch te bekijken zijn de discussies aan de UU dat het huidige blokkensysteem (4 x 10 weken) niet goed aansluit op roosters in het buitenland, dat er te weinig tijd is om onderzoek naast het onderwijs te doen en dat een ander rooster didactisch gezien misschien beter is.

De tafel waar DUB donderdag van een ontbijtje geniet, wordt voorgezeten door Wim Dictus, lid van de werkgroep Jaarrooster. Het gezelschap bestaat uit ‘gamma’s’ en ‘bèta’s’ onder wie ook twee studenten. Eén van de eerste vragen die over tafel vliegt, is wat nou eigenlijk het probleem is met het blokkenrooster. Zo lang iedereen zich aan de timeslots houdt, kunnen alle wensen aangaande interne- en internationale uitwisseling en tijd voor onderzoek goed worden gecombineerd. Ook zijn de tafelgenoten het er over eens dat het blokkensysteem didactisch gezien lang niet gek is. Het idee om in dit stelsel de mogelijkheid in te voeren om twee intensieve cursussen na elkaar te geven in plaats van twee parallelle cursussen per blok, wordt positief ontvangen. Tafelvoorzitter Wim Dictus, lid van de werkgroep jaarrooster, zegt dat de wens voor het semesterrooster (2 X 15 weken) ook voornamelijk komt van de studentrijke opleidingen: rechten en geesteswetenschappen. Door de afwezigheid van de ‘binnenstad’ aan deze tafel blijven felle discussies uit.

Toetsen
Dinsdag nuttigt DUB een croissantje aan één van de tafels waar het onderwerp didactiek en toetsing voor een levendige discussie zorgt. In het Utrechtse Onderwijsmodel is tien jaar geleden afgesproken dat de universiteit kleinschalig en activerend onderwijs wil, dat er tussentijds wordt getoetst en daarop feedback gegeven moet worden om te weten te komen of de student op het goede spoor zit. Daarnaast is het creëren van betrokkenheid een uitgangspunt. Dat niet alle opleidingen cursussen volgens deze richtlijnen geven, was bekend.

Nu wordt de vraag gesteld of alle opleidingen niet alsnog volgens deze regels moeten gaan werken of dat er nieuwe inzichten zijn. Iedereen aan tafel onderstreept de oude voornemens. De enige nuance die wordt aangebracht is dat kleinschalig onderwijs niet per definitie activerend hoeft te zijn en dat activerend onderwijs niet per se kleinschalig georganiseerd hoeft te worden. En, zo luidt een vraag, is kleinschalig niet per definitie een subjectief begrip? Bij Psychologie is een groep van 25 klein, maar hoe ligt dat bij opleidingen met minder studenten? Heftig wordt het gesprek als het gaat over de toetsen. De oude discussie – herkansen bij een 4 of een 5 – wordt van stal gehaald. “Onze studenten gingen echt harder werken met een 5 als ondergrens.” Iemand anders vraagt zich af of je de tussentijdse toetsen überhaupt wel met een cijfer moet beoordelen. “Die fixatie op cijfers leidt af van de inhoud. Als je een toets beoordeeld met een A, B of C weet de student ook of hij op de goede weg zit. De student krijgt alleen voor zijn eindtoets een cijfer.”

Online discussie
Definitieve conclusies zijn er nog niet. Online kan nader van gedachten worden gewisseld. En omdat iedereen met een solis-ID zich in het gesprek kan mengen of zijn stem op een stelling kan uitbrengen, kunnen er ook meer mensen worden gehoord dan de ‘usual suspects’ zoals één der aanwezigen de ontbijters betitelt. Dagvoorzitter Rob van der Vaart antwoordt als volgt: “Dit zijn de mensen met hart voor het onderwijs die om 8 uur ’s ochtends met collega’s en studenten van gedachten willen wisselen over het verbeteren van het onderwijs. The usual suspects? Het zij zo.”

Advertentie