Inspectie geeft groen licht voor harde knip

De toelatingseisen en -procedures voor masterprogramma’s zijn transparant genoeg om de zogenaamde ‘harde knip’ tussen bachelor en master landelijk in te voeren. Dat concludeert de onderwijsinspectie na onderzoek.

Staatssecretaris van hoger onderwijs Halbe Zijlstra is blij met de conclusies van de inspectie. Hij hoopt het wetsvoorstel voor de verplichte harde knip (het principe ‘eerst je bachelor, dan je master’) binnenkort in de Tweede Kamer te bespreken, schrijft hij in een beleidsreactie.

Toch verdient een aantal zaken nadere aandacht bij de invoering van de harde knip, stelt de onderwijsinspectie in haar rapport “Toelating tot de universitaire masteropleiding”. Zo moet worden voorkomen dat door de harde knip bachelorprogramma’s in de knel komen doordat zij bijvoorbeeld compacter, zwaarder of minder flexibel worden.

De staatssecretaris is het daarmee eens, maar het belangrijkst is volgens hem dat studenten straks weten waar ze aan toe zijn. Ze moeten rekening kunnen houden met de harde knip en met de eisen om toegelaten te worden tot de master van hun keuze. Nu steeds meer masteropleidingen hun studenten selectief toelaten, is het van belang dat de criteria glashelder zijn en de selectieprocedure betrouwbaar is.

Verder neemt hij de aanbevelingen over dat masteropleidingen meerdere instroommomenten door het jaar heen moeten creëren om de studievertraging voor studenten te beperken. Nu biedt iets minder dan de helft van de opleidingen die mogelijkheid. De staatssecretaris schat dat dit voor ongeveer tien procent van het masteraanbod niet haalbaar zal zijn, bijvoorbeeld omdat ze het niet kunnen betalen.

Om de overgang tussen bachelor en master soepel te laten verlopen wil Zijlstra net als de inspectie dat bacheloropleidingen bij de planning van hun herkansingen rekening houden met de instroomdata van de masters.

Ook de aanbeveling dat masterprogramma’s zich meer moeten profileren als zelfstandige opleidingen, neemt Zijlstra over. Het feit dat veel instellingen de master nog steeds zien als ‘vierde jaar’ en als logisch vervolg op de eigen bachelor, maakt volgens de staatssecretaris duidelijk dat het advies van de commissie-Veerman dringend moet worden uitgewerkt.

Bij de mastertoelating moet minder naar de vooropleiding van studenten worden gekeken en meer naar hun competenties. En verder zou de VSNU een rol kunnen spelen in het uitwisselen van ervaringen tussen masteropleidingen van verschillende instellingen. Die zijn nu nauwelijks op de hoogte van wat de buren doen. “De opleidingen zelf zijn vaak niet op de hoogte van de eisen bij verwante opleidingen van andere universiteiten, studenten wel”, schrijft de inspectie.

De staatssecretaris concludeert dat de lat in het hoger onderwijs “echt hoger” kan en moet, “willen we als kenniseconomie blijven meedoen in de internationale concurrentieslag”. Daarom moet de onderwijsintensiteit worden verhoogd. Hij komt daar binnenkort op terug.

Hoger Onderwijs Persbureau

Advertentie