Lachen voordat je gekieteld wordt
Het kon nauwelijks mooier: een vici-subsidie binnenhalen net nu het college van bestuur een evaluatie van Focus en Massa heeft aangekondigd. Psycholoog Chris Dijkerman, een van de liefst drie winnaars uit het focusgebied neuroscience and cognition, gaat de komende vijf jaar op zoek naar de raakvlakken tussen zien en aanraken. Eerder onderzocht hij de rubberen hand illusie (filmpje).
“U kent het verschijnsel wel”, zegt Dijkerman in zijn werkkamer op de zeventiende verdieping van het Van Unnikgebouw. “Je ziet dat iemand je wil gaan kietelen en voordat je daadwerkelijk wordt aangeraakt, moet je al lachen. Kennelijk is de verwachting dat je gekieteld gaat worden wanneer je de hand van de ander naar je toe ziet bewegen, al voldoende om het gevoel op te wekken dat bij kietelen hoort. De vraag die mij intrigeert, is hoe het komt dat onze hersenen dit verband leggen.”
Vuren
Het kietelvoorbeeld is maar een van de vele aanwijzingen dat er een relatie bestaat tussen de visuele informatie over objecten in de ruimte vlakbij ons lichaam en de informatie over diezelfde objecten die ons via de tastzin, via aanraking bereikt, zegt Dijkerman.
“We weten uit onderzoek bij apen dat dat komt omdat die twee vormen van informatie in sommige hersengebieden door dezelfde hersencellen worden verwerkt. Dat zijn dus hersencellen die niet alleen actief worden als je wordt aangeraakt of als je iets aanraakt, maar die al beginnen te ‘vuren’ als je een object in de ruimte rond je lichaam ziet, dat je zou kunnen (aan)raken. De grote vraag is hoe dit mechanisme werkt en waarvoor het dient.”
Voorspellend mechanisme
De suggestie van Dijkerman is dat het gaat om een voorspellend mechanisme. “Ik vermoed dat het zo werkt dat je als je een object vlakbij je lichaam ziet, voorspelt dat je even later zult worden aangeraakt. En die voorspelling gebruik je vervolgens bij elke handeling: hoeveel kracht moet ik zetten wanneer ik mijn kopje koffie vastpak, hoe moet ik een heet voorwerp ontwijken, hoe neem ik de telefoon aan zonder dat glas water om te stoten? Maar ook: hoe houd ik de juiste afstand tot voorwerpen of tot mensen?
“Een vervolghypothese is namelijk dat als de aanraking onaangenaam is, je automatisch een grotere afstand tot het object zult bewaren dan wanneer de aanraking neutraal of prettig is. Denk maar aan een receptie waar je eerst staat te praten met iemand die je aardig vindt en daarna met iemand die je niet mag. De kans is groot dat je in het eerste geval minder afstand zult houden dan in het tweede. In het tweede geval maak je je peripersoonlijke ruimte, zoals wij de ruimte rond het lichaam noemen, groter.”
Koffiekopje
Hoe groot die ruimte is, hangt af van het voorwerp waarom het gaat, zegt Dijkerman. “Als iemand op een afstand met een steen in zijn hand staat, is je peripersoonlijke ruimte groter dan wanneer het gaat om een koffiekopje op het aanrecht. Het gaat er telkens weer om dat je op basis van wat je ziet, de aanraking voorspelt die zou kunnen volgen.
Die voorspelling gebruik je vervolgens bij de bewegingen die je maakt, maar ook om je gedrag in sociale situaties te bepalen. Mijn hypothese is dus dat dat ene mechanisme verantwoordelijk is voor een hele reeks gedragingen: aandacht schenken, pakken, ontwijken, bewegen, afstand houden, noem maar op. Het lijkt misschien een heel simpel mechanisme, maar het is heel breed en heeft consequenties voor zowel bepaalde patiëntgroepen als gezonde mensen.”
Imaging technieken
Met de anderhalf miljoen euro van de vici-subsidie kan Dijkerman vier promovendi en twee post-docs aanstellen die de vele tests gaan uitvoeren die zijn hypothese moeten bevestigen en die duidelijk moeten maken wat er precies in het brein gebeurt. “Ik wil allereerst door middel van gedragstaken vaststellen hoe mensen op basis van visuele informatie een aanraking voorspellen.
"Lopen ze bijvoorbeeld met een grotere boog heen om iemand die boos kijkt dan om iemand die vriendelijk kijkt? Maar daarna wil ik door middel van imaging technieken ook zicht krijgen op welke hersengebieden bij de verwerking van de signalen betrokken zijn, hoe hun relatie is en wat er gebeurt als je de hersenactiviteit in bepaalde gebieden door middel van magnetische stimulatie verstoort.”
Autisme
Op de vraag naar het praktisch nut van zijn onderzoek wijst de vici-winnaar op een groot scala aan medische problemen, waarbij een verstoorde coördinatie tussen zicht en tastzin mogelijk een rol kan spelen. “Ik sluit niet uit dat we dankzij dit onderzoek beter gaan begrijpen wat het probleem is van bijvoorbeeld mensen met autisme of van mensen met chronische pijn. Bij mensen met autisme zou het bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat het voorspellingsmechanisme niet goed werkt, waardoor zij niet de juiste afstand tot anderen kunnen houden.
"Maar uiteraard zeg ik, net als elke rechtgeaarde wetenschapper, dat mijn onderzoek allereerst bedoeld is om meer fundamentele kennis te verwerven. Ik ben erg blij met de kans om dat de komende vijf jaar te kunnen gaan doen.”
EH
DE RUBBEREN HAND ILLUSIE
In de afgelopen jaren deed Chris Dijkerman met een vidi-beurs onderzoek naar tastwaarneming. Hij ontdekte proefondervindelijk dat de manier waarop de hersenen tastprikkels verwerken, afhangt van het doel waarvoor ze dat doen. Als de tastzin informatie over het waarnemen van het eigen lichaam moet doorgeven, leidt dat tot een andere verwerking in de hersenen dan wanneer de tast wordt gebruikt om bewegingen aan te sturen.
Dijkerman illustreert dit verschijnsel aan de hand van ‘de rubberen hand illusie’, waarnaar een van de promovendi op dit project, Marjolein Kammers, onderzoek heeft gedaan . “Je laat een proefpersoon zijn hand plat op tafel leggen. Je zorgt er door een scherm voor dat hij die hand niet kan zien en legt zichtbaar voor hem een rubberen hand neer.
"Als je nu herhaaldelijk tegelijkertijd over een vinger van de proefpersoon en van de rubberen hand strijkt, en je vraagt waar die aanraking plaats vindt, dan antwoorden veel proefpersonen dat zij die aanraking op de rubberen hand voelen. Maar als je ze vraagt om hun hand aan te wijzen, dan wijzen ze naar hun eigen hand. Hieruit blijkt dus dat je tastwaarneming zich wél laat foppen door wat je ziet, maar je motoriek niet.”
Een andere promovendus, Helen Anema, heeft een vergelijkbaar onderscheid gevonden bij patiënten met een taststoornis. Ze vond dat in één patiënt de tastwaarneming gestoord was en in een andere patiënt het wijzen naar een aanraking op de hand.”