Langeveld: de tragiek van een befaamd hoogleraar

Naast het Langeveldgebouw in de Uithof kent de Universiteit Utrecht een Langeveldprijs en een M.J. Langeveld-Stichting. Maar wie was nu eigenlijk Prof. Dr. Martinus Jan Langeveld (1905-1989),  tot begin jaren zeventig beroemd hoogleraar pedagogiek in Utrecht? Dr. Jaap Bos, docent psychologie, schreef diens biografie, die afgelopen woensdag gepresenteerd werd. In de jaren zeventig was Langeveld een beroemd hoogleraar; nu wordt zijn werk nauwelijks meer gelezen.

Wie het eerste hoofdstuk van ‘M.J. Langeveld – Pedagoog aan de hand van het kind’ leest, krijgt direct een duidelijk beeld van de eerzucht van de markante hoogleraar. Langeveld haalt eind jaren 70 een student over te promoveren op het levenswerk van Langeveld – op hemzelf dus. Hij overspoelt de student vervolgens met correspondentie en notities, opdat zijn biografie toch maar tijdens zijn leven zou verschijnen… Het zou er uiteindelijk niet van komen. Pas twintig jaar na Langevelds dood, nam Jaap Bos de handschoen op en beschreef het leven van de hoogleraar pedagogiek.

Ook uit een andere anekdote blijkt Langevelds ambitie. Collega Frederik Buytendijk, eveneens een beroemd Utrechts psycholoog, belde hem ooit op om te zeggen dat Langeveld genoemd was als minister van Onderwijs. Die reageerde zeer enthousiast en begon direct een lange monoloog over hoe hij het onderwijs zou vernieuwen, totdat duidelijk werd dat Buytendijk een grap met hem had uitgehaald.

Carrière

Afgestudeerd in Nederlands en filosofie, werd Langeveld kort na de Tweede Wereldoorlog benoemd tot hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht. In deze functie groeide hij uit tot een van de grondleggers van de Nederlandse pedagogiek, een studiegebied dat tot dat moment nog weinig ontwikkeld was. De hoogleraar werkte in de Duitse of Europese pedagogische traditie. Deze school heeft onder andere als uitgangspunt ‘Ieder kind is uniek’. Pedagogen worden niet geacht om het kind te bestuderen, maar dit ene kind, dat nu voor ze staat.

Oud-studenten, die nog college van Langeveld hebben gehad, associëren hem vaak met een van zijn stokpaardjes: de ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. “Een ongelofelijk lelijk begrip”, stelde Bos bij de boekpresentatie op 26 oktober, georganiseerd door Studium Generale. Het begrip benadrukt het normatieve karakter van de opvoeding: het kind is een animal educandum, een dier dat opgevoed moet worden. Ouders treden op als vervanging van het geweten van het kind en geven stapsgewijs de verantwoordelijkheid over aan het kind, totdat het in staat is zelf morele keuzes te maken en betrouwbaar deel te nemen aan de samenleving. De huidige pedagogiek werkt minder met deze filosofische, normatieve kaders.

Langeveld gaf jarenlang leiding aan een gerenommeerd Pedagogisch Instituut aan de Trans in Utrecht, waar honderden kinderen werden onderzocht. Zijn bevindingen daar werden weer verwerkt in academische publicaties, die aan de lopende band verschenen.  Langeveld verwierf hiermee internationale faam. Maar er kwam ook kritiek op zijn werk, vooral vanuit empirische hoek. De empirische traditie die, volgens Langeveld, in dienst stond van de ‘lopende band’ en alleen ‘test- en selectiecriteria’ op een willekeurig kind toepast, staat inderdaad recht tegenover Langevelds ‘N=1-methode’. Volgens empirici is het inderdaad niet mogelijk om wetenschappelijk verantwoorde uitspraken te doen over individuele gevallen. Kwantitatief onderzoek is hier de sleutel tot kennis over het kind. Gedurende zijn carrière meed Langeveld echter het debat met zijn tegenstanders. Ook weerde hij wetenschappers met andere meningen uit Utrecht, zoals de Amsterdamse psycholoog Adriaan de Groot. Die kreeg later nationale bekendheid als grondlegger van de CITO-toets – juist een heel kwantitatieve methode om te onderzoeken in hoeverre kinderen ‘afwijken van het gemiddelde kind’.

Ingehaald

Terwijl Langeveld tijdens zijn carrière dus veel aanzien genoot, moest hij toezien hoe zijn invloed in wetenschap snel afnam, na zijn emeritaat in 1972. Ook de bloeiperiode van de Utrechtse School, een beweging van sociale wetenschappers waarvan hij een van de voortrekkers was, kwam snel teneinde. Hij bleef na zijn pensionering nog zo’n tien jaar publiceren, maar zijn artikelen werden niet meer door de beste wetenschappelijke tijdschriften aangenomen. De empirische benadering, waartegen hij zich altijd zo had verzet, won intussen terrein.

Inmiddels maken zowel PABO- als pedagogiekstudenten al jarenlang geen kennis meer met Langevelds werk. “Dat kun je studenten niet aandoen”, stelde Bos. Behalve dat het gedachtegoed en methodiek inmiddels achterhaald zijn, is de schrijfstijl in veel van zijn werken niet meer goed te volgen. Een triest einde van een wetenschapper die zijn ooit hooggeschatte methodiek ingehaald zag worden door ‘meetbare resultaten’? Eigenlijk wel, concludeerden Bos en zijn coreferent Wichert Duyvendak, hoofd van het Theo Thijssen Instituut van de Hogeschool Utrecht. Maar, zo vond Bos, de vraag naar ‘goede pedagogiek’ is nog altijd niet verdwenen. Hoe je een kind op de beste manier opvoedt tot verantwoordelijk burger, is nog steeds een actuele vraag.

Langeveld kreeg uiteindelijk, ruim twintig jaar na zijn dood, de biografie die hij ooit zo wenste.

J. Bos, M.J. Langeveld, Pedagoog aan de hand van het kind, Uitgeverij Boom, 2011. ISBN: 9789461054227.

Advertentie