'Langstudeerboete is niet onbehoorlijk’

Volgens staatssecretaris Zijlstra is er niets mis met zijn wetsvoorstel om ook studenten die inmiddels vertraging hebben opgelopen een boete van 3000 euro op te leggen. Als pleister op de wonde mag dit bedrag de komende drie jaar wel worden geleend.

Waarom wil hij ook zittende studenten beboeten en bevat het wetsvoorstel langstudeerders geen overgangsrecht, vroegen veel Tweede Kamerfracties aan de staatssecretaris. Is dat geen onbehoorlijk bestuur en zal de rechter daar geen stokje voor steken als een student straks zijn beklag komt doen?

Staatssecretaris Zijlstra houdt vol van niet. Hij legt de Kamer nogmaals uit dat er juist rechtsongelijkheid zou ontstaan als hij de boete alleen door toekomstige studenten zou laten betalen. De oppositie is zeer kritisch over het ontbrekende overgangsrecht. Wordt niet de bijl aan de wortel van het rechtsbestel gelegd als algemene beginselen van behoorlijk bestuur opzijgezet worden om bezuinigingen te realiseren, vraagt de PvdA.

Maar volgens Zijlstra is het ontbreken van overgangsrecht niet ongebruikelijk bij wetsvoorstellen die een financiële verslechtering inhouden: “Dat is niet per definitie onzorgvuldig.” Een recent voorbeeld komt uit de koker van zijn eigen departement: de invoering van het instellingscollegegeld voor tweede studies. Dit “redelijke, maar voor studenten ingrijpende” wetsvoorstel trad zonder overgangsrecht in werking op 1 september 2010. Hij erkent dat universiteiten, hogescholen en studentenbonden hebben afgesproken om studenten die aan een tweede opleiding waren begonnen, nog drie jaar voor het gewone tarief te laten studeren. Dat was echter “flankerend beleid”, dat niet werd opgenomen in de wet.

Ook voor de rechter is de staatssecretaris niet bang. Die mag een wet niet toetsen aan de grondwet of aan ongeschreven recht, zoals het beginsel van onbehoorlijk bestuur. Aan internationale verdragen is de Nederlandse wetgever wel gebonden, maar die bevatten geen bepalingen over het rechtszekerheidsbeginsel waarnaar een rechter kan verwijzen.

Hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjens van de Universiteit van Tilburg zegt in een eerste reactie dat de staatssecretaris daar formeel gelijk in heeft. “De vraag of dit wetsvoorstel overeenkomt met het beginsel van behoorlijk bestuur kan alleen door de wetgever zelf worden beantwoord.”

De rechter mag ook volgens Zoontjens alleen oordelen of regels van lagere instanties deugen. “De rechter had bijvoorbeeld wel kunnen ingrijpen als de universiteiten en hogescholen hun zittende studenten met onmiddellijke ingang een hoger collegegeld voor een tweede studie hadden opgelegd. Ze waren dat wettelijk namelijk niet verplicht. Precies daarom hebben ze samen met de studentenbonden zelf een vorm van overgangsrecht gecreëerd: hun zittende studenten mochten een tweede studie drie jaar lang tegen het normale collegegeldtarief volgen.”

En dergelijke ontsnappingsmogelijkheid biedt de langstudeerregeling volgens Zoontjens niet, want de instellingen zijn wettelijk verplicht de boete te heffen. “Vandaar dat alleen regering en parlement, en dus niet de rechter kunnen bepalen of het ontbreken van overgangsrecht behoorlijk is of niet.”

Hoger Onderwijs Persbureau

Advertentie