Sijbolt Noorda: “We gaan het studiesucces verbeteren”
Profilering is niet bedoeld om iets nieuws uit te vinden, maar om het nieuwe aan de buitenstaander uit te leggen. Het akkoord met staatssecretaris Zijlstra maakt zichtbaar hoe de universiteiten zich gaan onderscheiden en hoe ze het onderwijs gaan verbeteren, meent Sijbolt Noorda van universiteitenvereniging VSNU.
Vorige week zette Sijlbolt Noorda namens de universiteiten zijn handtekening onder het ‘hoofdlijnenakkoord’ met het ministerie van OCW. Daarin staat dat alle universiteiten afspraken gaan maken over hun bacheloronderwijs en hun ‘eigen profiel’. Ze kiezen in overleg met OCW hun doelen en zullen daarop worden afgerekend.
Universiteiten mogen in principe zelf hun doelstellingen bepalen. Gaan ze dan niet te laag inzetten?
“Als het hoofdlijnenakkoord onbeduidend was, dan was deze vraag op zijn plaats. Maar we hebben het niet over de kleur van de stoelen, het gaat hier om een speerpunt: we willen het studiesucces voor grote groepen studenten verbeteren. Natuurlijk gaan we ons best doen. Van de jongens haalt slechts veertig procent de bachelor in vier jaar, van de meisjes zestig procent. Dat baart ons zorgen - vooral dat eerste getal.”
Er staat een hardheidsclausule in het akkoord: het is niet erg als de doelstellingen niet gehaald worden, zolang universiteiten maar hun best hebben gedaan.
“Luister, dit is geen afspraak tussen robots. We kijken niet simpelweg of er over een paar jaar ergens rode lampjes gaan branden. We denken straks eerst even na voordat we zeggen: dit is goed of dit is slecht. Zo’n clausule lijkt me geen bewijs van zwakte, maar van intelligentie.
Je moet met verstand met cijfers omgaan. We spreken bijvoorbeeld af het studiesucces te verbeteren, maar het eerste studiejaar blijft een soort test: je zult altijd studenten hebben die voor 1 februari stoppen. Met intakegesprekken en goede voorlichting probeer je de schade enigszins te beperken, maar je hebt het niet helemaal in de hand. Want scholieren weten niet precies waar ze voor kiezen. Zelfs de opleiding natuurkunde is heel wat anders dan het middelbare schoolvak natuurkunde. Een student kan ook wel geschikt zijn voor het wetenschappelijk onderwijs, maar dat wil niet zeggen dat hij in iedere opleiding op zijn plaats is. Dus als de doelen niet worden gehaald, moet je even kijken of deze universiteit er verder alles aan heeft gedaan.”
Guusje ter Horst van de HBO-raad waarschuwde voor ‘perverse prikkels’: het risico bestaat dat instellingen alleen nog maar de afspraken in het oog houden en de rest verwaarlozen.
“We hebben vaker afspraken gemaakt, we weten wat we doen. Gevaren zijn er altijd, maar dat is een kwestie van checks & balances, organisatie en cultuur. Met een levendige opleidingscommissie, een goede opleidingsdirecteur en betrokken docenten komt het altijd goed.
Maar wat ons betreft zou er een nieuwe manier van bekostigen mogen komen, die minder fluctueert met de studentenaantallen. Wij zouden graag capaciteitsbekostiging invoeren. Dat wil zeggen, je kijkt hoeveel studenten geschiedenis je in Leiden wilt hebben – bijvoorbeeld honderd – en dan bekostig je die studie voor honderd studenten. De ervaring leert dat opleidingen met voorspelbare aantallen studenten, zoals geneeskunde, het beter doen dan opleidingen waar ze nog een paar klapstoeltjes extra in de collegezaal moeten zetten. Daarom zorgen universiteiten nu zelf voor stabiliteit met een numerus fixus voor opleidingen als rechten en psychologie.”
Eén van de afspraken is dat universiteiten in het eerste studiejaar minstens twaalf contacturen inroosteren. Wat verstaat u onder een contactuur?
“Ach, de kern van de zaak is dat het onderwijs intensiever wordt. In de politieke discussie kwam op een gegeven moment die norm van twaalf contacturen bovendrijven. Daar wilden we niet over twisten. Maar kijk, een docent die twee uur lesgeeft aan tien studenten is natuurlijk iets heel anders dan een docent die twee uur hoorcollege geeft voor tweehonderd studenten. Of neem de Universiteit Maastricht, waar ze een heel ander onderwijssysteem hanteren. Daar is het bijvoorbeeld ook belangrijk hoe vaak studenten in werkgroepen samenkomen. In de hoofdlijnen staat daarom de norm van twaalf contacturen, maar het mag ook het equivalent van zoveel contacturen zijn.
Dat die norm alleen voor het eerste studiejaar geldt, is begrijpelijk. De gedachte is dat studenten in hun eerste jaar een houding aangeleerd krijgen en daarmee in hun opleiding verder kunnen. Wie in zijn eerste jaar matig scoort, loopt vaak uit of maakt de opleiding helemaal niet af.”
De universiteiten gaan ook samen met het ministerie uitrekenen hoeveel geld ze nu eigenlijk per student krijgen…
“Dat is inderdaad een lange discussie, waar we graag van af willen. Telkens als wij cijfers naar buiten brachten, zeiden anderen: jullie hebben daar-en-daar geen rekening mee gehouden. We hebben nu afgesproken dat we het samen gaan monitoren, zodat we dat hoofdstuk kunnen sluiten.”
… maar aan de ‘prijs per student’ heb je weinig als je de uitgaven niet kent. Gaat u ook de kosten per opleiding vaststellen?
“Dat is lastiger; in de jaren tachtig hebben we het idee verlaten dat je die kosten tot op de komma kunt uitrekenen. Je ziet overigens dat opleidingen op dit punt dichter naar elkaar toe kruipen, al blijft er natuurlijk een verschil tussen technische opleidingen en geesteswetenschappen. In de praktijk is de variëteit zo groot, dat we het beter bij een globale aanduiding kunnen houden.”
Eén van de punten in de akkoorden met de hogescholen en universiteiten is ook de doorstroom van hbo naar universiteit.
“Belangrijk lijkt me vooral dat hogescholen veel meer variatie gaan bieden voor verschillende studenten. Ik ben jarenlang een eenzame profeet geweest toen ik dit riep, maar intussen wordt het gemeengoed: bij grote aantallen studenten moet je meer soorten onderwijs aanbieden. Ik zie niet in waarom een vwo’er zijn hbo-bachelor niet in drie jaar zou kunnen halen, of waarom de beste studenten geen zwaarder programma kunnen krijgen. Dan kun je ook de overstap naar een universitaire masteropleiding vereenvoudigen en hoeven studenten geen vol jaar te schakelen. De doorstroom kan misschien ook verbeteren als we bij een overstap iets minder kijken naar de lesstof die bachelorstudenten hebben gehad en iets meer naar de capaciteiten die ze hebben verworven.”
Universiteiten moeten zich van Zijlstra ook meer gaan profileren. De KNAW vreest dat het ‘servies van de wetenschap’ straks niet meer compleet is, als instellingen alleen nog maar willen doen waar ze goed in zijn.
“Natuurlijk moet de KNAW af en toe door de oogharen naar de hele wetenschap kijken: zijn er geen witte vlekken op de kaart? Maar die kunnen er nu ook al zijn. De universiteit van 1980 is een heel andere dan die van nu, al verandert het allemaal geleidelijk. Neem een opleiding als film- en televisiewetenschappen: die was nieuw en omstreden, terwijl menige geesteswetenschappelijke opleiding nu moet erkennen hoe belangrijk visuele cultuur is.
Angst is een slechte raadgever. We zijn allemaal gewend aan onze eigen constellatie. Het is soms al moeilijk om over de muur van de eigen faculteit heen te kijken, laat staan dat wetenschappers het hele wetenschappelijke landschap overzien. Maar we kunnen niet anders dan keuzes maken.
Profilering is ook niet bedoeld om iets nieuws uit te vinden, maar om iets nieuws te laten zien. Vroeger zeiden mensen: de wetenschap is versnipperd, er worden te weinig keuzes gemaakt. Wij reageerden dan defensief en zeiden dat we heus wel keuzes maakten. Nu hebben we geleerd daar offensief mee om te gaan: we maken onze keuzes graag duidelijk. Je kunt niet zeggen dat universiteiten van Delft, Wageningen, Maastricht of Utrecht nog geen profiel hebben; dat is het probleem niet. We moeten onze keuzes alleen aan buitenstaanders uitleggen.”
Enkele jaren geleden spraken de universiteiten ook af dat ze het bacheloronderwijs zouden versterken. Is het toen niet gelukt?
“Zo rond 2008 hebben we inderdaad met elkaar afgesproken dat we studiesucces in de bacheloropleidingen tot speerpunt zouden maken. Niet alle universiteiten hebben hetzelfde tempo en sommige zijn verder dan andere. Maar vergeet niet dat beter onderwijs een kwestie van tien, vijftien jaar is.
Het gaat niet om een paar geïsoleerde maatregelen, maar om een cultuurverandering. Mijn favoriete voorbeeld is de Universiteit Utrecht, die vijftien jaar geleden in de meeste lijstjes onderaan stond en zich sindsdien gestaag heeft verbeterd: nu komt Utrecht veelal op de eerste plek.
We spreken nu opnieuw af dat we ons uiterste best gaan doen. Natuurlijk is dat belangrijk. Binnen een instelling zijn veel zaken met elkaar in concurrentie: onderwijs, wetenschap, maatschappelijke relevantie, internationale positie… We hebben nu gezegd: het bacheloronderwijs krijgt de hoogste prioriteit. Er staat ook het nodige op het spel. Het gaat om een paar honderd miljoen euro die we kwijtraken en alleen via deze afspraken weer terugkrijgen. We moeten wel.”