Ban happy

Foto Shutterstock

Enkele jaren geleden liep ik als fellow over de campus van de University of Edinburgh om onderzoek te doen naar de geschiedenis van de vrijheid van meningsuiting. Juist in die tijd was er op de campus een rel over het inperken van dit recht binnen de universiteit. De aanleiding was een incident tijdens een vergadering van de Edinburgh University Students’ Association (EUSA). De bijeenkomst vond plaats in een safe space - volgens de EUSA een ruimte die veilig en verwelkomend is en discriminerende taal en handelingen verbiedt. Een student werd bijna uit de zaal verwijderd omdat zij afkeurend haar hoofd had geschud en haar handen in de lucht gooide. De discussie op Twitter barstte los en een free speech-petitie werd massaal ondertekend. De universiteit werd verweten ban happy te zijn, verzot op het uitbannen van mensen met ongemakkelijke uitspraken en gebaren.

Toen we binnen onze universiteit lucht kregen van dit soort breed gevoerde discussies, schaarde rector magnificus Henk Kummeling zich in 2019 heel beslist aan de kant van de anti-censuurbeweging en keurde safe spaces aan onze universiteit zonder meer af. Hij werd op de voet gevolgd door een statement van een groep onderwijsdirecteuren. Boodschap: aan de Universiteit Utrecht is vrijheid van meningsuiting een groot goed, er moet altijd ruimte zijn voor tegenspraak. Kortom, als de Universiteit Utrecht door de Free Speech University Ranking (die bestond tot voor kort echt in het Verenigd Koninkrijk) zou worden beoordeeld, dan zitten we in de veilige, groene zone.

En toch wringt de schoen bij mij, zeker nu de universiteit de maand van de diversiteit met groots vertoon plugt. Zijn schurende meningen over groepen of ideologie
ën niet vaak, bedoeld of onbedoeld, uitsluitend - ook al vallen die binnen de wet? Hoe verenig je als universiteit een actief free speech-beleid met een actief inclusiebeleid? Moeten we naast de maand van de diversiteit ook een maand van de vrijheid van meningsuiting munten?

Misschien is dat nog niet zo’n slecht idee en dan vooral om te debatteren en te onderhandelen met elkaar over de ‘regels van het spel’. Uit historisch onderzoek blijkt namelijk dat dit recht niet universeel en vanzelfsprekend is maar grenzen heeft die tijdsgebonden en cultuurspecifiek zijn. Staan voor een ‘radicale meningsvrijheid’ zoals Kummeling destijds bepleitte, is niet haalbaar zonder het te hebben over: wie uit kritiek, wat, wanneer en hoe (en hoe ‘radicaal’ mag je dit recht dan nog noemen?). Ban happy moeten we wat mij betreft niet zijn en Edinburgh-praktijken rond safe spaces gaan wellicht te ver, maar ongebreidelde vrijheid van meningsuiting is niet gratis en kan gaan ten koste van mensen om je heen. ‘Social costs’ noemt literatuurwetenschapper en jurist Stanley Fish dit. Grenzen kunnen dus juist goed zijn. Zijn provocerende boektitel vat dit kernachtig samen: There is no such thing as free speech. And it’s a good thing, too.

Advertentie