Bedrijfsleven botst met wetenschap in de topsectoren

Als wetenschapper kijk je met hernieuwde verbazing naar je eigen situatie als je ziet hoe de snelle jongens van het bedrijfsleven klagen over de geldverdeling binnen de topsectoren. Een botsing van culturen, vindt Wilma Vollebergh.

 Het kabinet heeft besloten om een groot deel van het NWO-budget in te zetten voor de zogenaamde ‘topsectoren’: maar liefst 275 miljoen van de totale 625 miljoen die onderzoeksorganisatie NWO jaarlijks te besteden heeft. Een druppel op een gloeiende plaat: in totaal investeert het kabinet immers zo’n slorige 4 miljard in innovatie. Voor de sociale wetenschappen was dit – in combinatie met het afschaffen van de eerste geldstroom AIO’s aan de UU – slecht nieuws. De aansluiting van onze onderzoeksthema’s bij deze topsectoren is niet gemakkelijk, en budget voor promotietrajecten is daarmee steeds moeilijker te vinden. Maar dit terzijde...

De samenwerking tussen bedrijfsleven en NWO verloopt natuurlijk niet gemakkelijk. Vorig jaar stuurden 13 grote bedrijven dan ook een brandbrief over de problemen. Wat zijn in een notedop de problemen? Ten eerste: dat bedrijven niet zelf kunnen besluiten welke plannen gehonoreerd worden. Ten tweede: dat bij de toekenning veel uitgeschreven plannen niet kunnen worden uitgevoerd. Sibe Hoekstra, baas van topinstituut M2i – betrokken bij 9 voorstellen uit de industrie – beklaagt zich er bijvoorbeeld in het Financieel Dagblad over dat er hiervan maar 5 werden toegekend. En ten derde: dat de procedure voor toekenning veel te lang duurt. Tja. Zet vertegenwoordigers van bedrijven met een cultuur van snelle, doortastende en strategische besluitvorming in één kamer met het leger vrijwilligers (commissieleden, reviewers) dat bij NWO in tijdrovende procedures de belsuiten neemt, en je begrijpt meteen waarom dat niet accordeert. En dan ga ik maar even niet in op de uitermate gunstige verhouding van 5 uit 9. Met de één uit tien of minder, waar wij inmiddels aan hebben moeten wennen toch een verhouding waar wij voor zouden tekenen.

Het verschil in cultuur is zo groot en de klachten zo invoelbaar, dat je als wetenschapper met hernieuwde verbazing naar je eigen situatie kijkt. Want waarom moeten wij er aan wennen, dat andere mensen – en nooit wij zelf - besluiten welk plan van de tien door ons bedachte onderzoeksplannen uitgevoerd kan worden? Waarom zijn wij het normaal gaan vinden dat wij geen milimeter eigen beleidsruimte meer hebben en dus nooit snel kunnen handelen. Waarom zijn wij het normaal gaan vinden dat tussen het maken van een onderzoeksplan en de start daarvan minimaal een vol jaar zit? Minimaal! Is er iemand die dat slagvaardig zou durven noemen?

Inmiddels heeft NWO – dat nu kennelijk wél gevoelig is voor dit soort klachten, op zich al noemenswaardig – hierop gereageerd en nieuwe spelregels geformuleerd. Of die gaan werken is nog onduidelijk. Er is steun en scepsis in het bedrijfsleven. Mij rest niet veel meer dan mij koesteren in de herkenbaarheid van de bezwaren uit deze ‘onverdachte hoek’. En te wensen dat als het bedrijfsleven op deze forse manier wil meeëten uit onze ruif (bijna de helft van het NWO budget), er ook op andere terreinen wel meegedaan mag worden aan onze gewoontes. Zolang alleen al van het verschil in salaris tussen onze wetenschappelijke toppers en de toppers in het  bedrijfsleven vele AIO’s en postdocs kunnen worden aangesteld, heb ik in elk geval nog wel wat alternatieve scenario’s beschikbaar.

Advertentie