Bright brains, better future?
Het is niet ondenkbaar dat we het geloof in het brein over enkele decennia zien als een hype die de psychologie niet vooruit heeft gebracht, schrijft Ruud Abma.
De bomen in het Wilhelminapark leken schimmel te hebben. De wit-rode omhulsels bleken bij nadere inspectie reclamedoeken van de Universiteit Utrecht te zijn. Die bestaat 380 jaar. Op het Science Park op De Uithof werd dat feit nog eens onderstreept door een gigantisch doek op het half leegstaande Van Unnikgebouw: Come celebrate with us! Bright minds, better future! Zo’n corporate branding is tegenwoordig kennelijk onvermijdelijk. Alle universiteiten doen het. Wat zou het verfrissend zijn als de bestuurders van de Universiteit Utrecht zouden zeggen: “wij doen niet mee aan die malligheid, goede wijn behoeft geen krans”.
Gelukkig trekken serieuze wetenschapsbeoefenaren zich van dit uiterlijk vertoon weinig aan. Zij realiseren zich maar al te goed hoe fragiel wetenschappelijke bevindingen kunnen zijn, en hoeveel we nog niet weten (de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad van afgelopen weekend onderstreepte dat nog eens).
Het kan decennia duren eer via replicatie van onderzoek blijkt welke resultaten enige duurzaamheid hebben, en eeuwen eer een vakgebied stevig op zijn benen staat. De moderne natuurkunde had na het pionierswerk van Galilei, Huygens en Newton meer dan tweehonderd jaar nodig om de volgende grote stappen te zetten. Denk daarbij aan de relativiteitstheorie en de kwantummechanica. Over een aantal cruciale feiten en mechanismen is men het wel eens, maar niemand denkt dat de natuurkunde wel klaar is.
Andere vakgebieden, zoals de psychologie, verkeren nog in een pre-Newtoniaans stadium. Er is nog geen psychologisch equivalent van de klassieke mechanica. Dat is geen schande: het tot wetenschap maken van een vakgebied kost tijd, en het gaat met vallen en opstaan. Stromingen komen op, bestrijden elkaar en verdwijnen weer (psychoanalyse, behaviorisme, fenomenologie).
Tegenwoordig verwacht men veel van onderzoek naar ‘het brein’. De cognitieve neurowetenschap wordt gezien als het beloofde land, maar psychologie vraagt om meer dan neurologische correlaten van gedrag.
De zuigkracht van het brein is echter enorm. Het doet het goed in de media en bij de geldschieters. Wie niet al uit zichzelf hartstochtelijk gelooft in de waarde van de neuropsychologie, zal toch gemakkelijk in de verleiding komen een neurocomponent in het onderzoeksvoorstel op te nemen. Het vergroot de kansen op financiering en op publieke aandacht. Competitieve onderzoeksfinanciering bepaalt in toenemende mate het budget van de Nederlandse universiteiten, zo blijkt uit het recente rapport Chinese borden van het Rathenau Instituut.
Het probleem is dat het bij deze competitie in hoge mate gaat om financierbaarheid, om strategische keuzes. Hoezeer dit van invloed is op de ontwikkeling van vakgebieden is te lezen in een eerder rapport van het Rathenau Instituut. De neurowetenschappelijke benadering komt daar inderdaad naar voren als een groeigebied dat sterk voordeel heeft van het hedendaagse financieringsbeleid. Psychologen die op inhoudelijke gronden andere keuzes willen maken staan daardoor op achterstand.
Toch is het niet ondenkbaar dat over enkele decennia het geloof in het brein wordt gezien als een hype die de psychologie niet vooruit heeft gebracht. Zoals gezegd: een wetenschap maken kost tijd en gaat met vallen en opstaan. Of zal de slogan van de Universiteit Utrecht bij het 80ste lustrum luiden: Bright brains, better future?