De Eerste Wet van Dubbink

Toeristisch Zweden gaat vrijwel geheel aan masterstudent Paula voorbij

Een Amerikaans stel waarmee ik bevriend ben, ging pas geleden een weekendje richting Amsterdam. Of ik nog toeristische tips had? Met licht peinzen kwam ik op een klein lijstje: Rijksmuseum, Anne Frankhuis, warme stroopwafels op de markt. En als het even kon, moesten ze natuurlijk de trein naar Utrecht pakken voor een bezoekje aan een echt leuke stad.

Dat was echter niet helemaal wat ze bedoelden. Was er een plek dichtbij Amsterdam waar ze de tulpenvelden zouden kunnen zien? Zouden die begin april mooi in bloei zijn? En was het de moeite waard om naar een kaasmarkt te gaan en droeg men daar klompen?

Het was niet de eerste keer dat ik te maken krijg met dergelijke vragen en elke keer weer sta ik met mijn mond vol tanden als men mij vraagt of de Keukenhof een leuk dagtochtje is. Vanzelfsprekend ben ik daar nog nooit geweest. De Nachtwacht heb ik voor het laatst bezichtigd toen ik acht was en kaas koop ik toch echt in de supermarkt.

Volgens mij ben ik verre van de enige en dit inzicht heeft bij mij geleid tot het inzicht dat hier geen toeval in het spel kan zijn. Dit vreemde fenomeen wordt veroorzaakt door een natuurwet, waarvan ik graag de uitvinder wil zijn. De voorlopige formulering van de Eerste Wet van Dubbink luidt als volgt: “De tijd die je in een land doorbrengt, is omgekeerd evenredig verwant aan het aantal toeristische attracties dat je bezoekt.”

Aangezien ik geen bèta ben, kan ik deze wet niet wiskundig bewijzen – ik twijfel al lichtelijk of ik ‘omgekeerd evenredig’ correct gebruikt heb. Echte alfa’s gebruiken liever veel woorden om anderen van hun gelijk te overtuigen. Hierbij een poging.

Komende augustus woon ik twee jaar in Zweden, maar veel noordelijker dan Höör – zo’n 50 kilometer hiervandaan – ben ik nog altijd niet gekomen. (Ik vind alsnog dat het punten voor Zweedsheid oplevert vanwege de dubbele ö.) Als mijn Oma vertelt dat Zweden zulke prachtige meren en bossen heeft toen ze er in de jaren zeventig op vakantie ging, knik ik instemmend, maar ik heb geen benul. Hier in Skåne is het relatief plat en leeg en het dichtstbijzijnde water is de zee richting Denemarken. Stockholm ken ik van plaatjes en Göteborg heb ik een keer gezien vanuit de bus – op weg naar Oslo.

De gemiddelde uitwisselingsstudent ziet in zo’n vier maanden meer van Zweedse land: wie weinig tijd heeft, moet tenslotte alle vrije tijd benutten om zoveel mogelijk te zien. Het Erasmus-netwerk organiseert derhalve regelmatig tripjes naar de hoofdstad, naar Ales Stenar (het plaatselijke Stonehenge) en bovenal populaire tochten naar Lapland, waarbij het Noorderlicht aanschouwd kan worden. Jaloersmakende foto’s op Facebook zijn het gevolg.

­­Mijn studietijd in Zweden loopt echter zoetjesaan richting het einde en om huiswaarts te keren zonder enige foto’s van een hemelsblauw meer of een mysterieus Scandinavisch woud zou toch tot hoongelach leiden binnen mijn familie- en kennissenkring. Hoog tijd voor een Tweede Wet van Dubbink!  

Advertentie