De spirituele reis naar een scriptie

Ik schrijf momenteel mijn scriptie. Althans: niet op dit moment. Op dit moment schrijf ik deze column. Terwijl ik eigenlijk aan mijn scriptie zou moeten werken. Het is overigens niet ongegrond dat ik dit ook beleef als ‘scriptie schrijven’. Ervaring leert namelijk dat een eindwerkstuk fabriceren een veelomvattendere activiteit is dan alleen onderzoek doen en woorden tikken. In mijn geval is het iets dat altijd door mijn onderbewustzijn spookt. Ogenschijnlijke onschuldige bezigheden worden beïnvloed door deze monsterlijke 12.000 woorden. Over het scriptie schrijven an sich zou ik al een scriptie kunnen schrijven. Ik lieg namelijk niet wanneer ik zeg dat het een ware mentale beproeving is.

De spirituele reis barst los bij het kiezen van een onderwerp. Ik begin opeens veel meer te voelen voor de filosofische gedachte dat vrijheid niet per se de afwezigheid van regels is. Voor een scriptie mag je uit alles kiezen. Logischerwijs leidt dat tot een diepe identiteitscrisis. Deze ‘proeve van bekwaamheid’ moet immers over een lumineus, grandioos, onontdekt, geniaal onderwerp gaan. En probeer dat maar eens te vinden in crirca twee weken.

Op de laatste dag van die twee weken zie je in dat dat geniale onderwerp ook best kan wachten voor je masterscriptie en kies je een onderwerp dat je gewoon wel interessant lijkt. Dan komt de volgende hobbel: beginnen. Beginnen is iets dat heel simpel lijkt, maar in praktijk heel moeilijk is. Namelijk: hoe kan je beginnen als de omstandigheden niet perfect zijn? Ik moet eerst alle was hebben weggewerkt, gecheckt of mijn vijf (!) markers het doen, mijn mails hebben beantwoord, oh, en niet te vergeten: het moet een half of heel uur zijn. Goed.

Uiteindelijk komt dan toch je scriptiebegeleider met de vraag wanneer je een keer wat gaat inleveren. Wederom haalt de praktijk je idealisme in. Dan maar gewoon wat schrijven en het later perfectioneren. Ik wring mezelf in de meest vreemde bochten om niet geconfronteerd te worden met het amper stijgende woordenaantal. Dit heb ik geprobeerd te omzeilen door in dertig verschillende bestanden tegelijk te werken. Dan is het natuurlijk gerechtvaardigd dat er in elke maar 200 woorden staan. Ook heb ik mijn scherm afgeplakt zodat ik het woordenaantal niet kon zien. Daarnaast heb ik een hoofdstuk met de hand geschreven. Niemand die dan je woorden telt. Helaas blijken dit allemaal afleidingsmechanismes voor datgene dat je echt moet doen: schrijven.

Nu wil ik jullie graag wat vertellen over de laatste fase: het inleveren. Ik kan me voorstellen dat het een magisch moment is. Misschien bijna net zo bevredigend als het behalen van je middelbare schooldiploma, ontslag nemen bij de Albert Heijn of voor eens en voor altijd wegtrekken uit je ouderlijk huis. Toch moet ik helaas mededelen dat ik nog (lang) niet zo ver ben. Anders zou ik deze column natuurlijk niet schrijven.

 

 

Advertentie