Het pre-academische hostelleven

De koelkasten in het hostel in Melbourne liggen tjokvol etenswaar.

Chantal van Elden, bachelor in de  Communicatie- & Informatiewetenschappen, is op zoek naar een kamer in Melbourne waar ze gaat studeren. Tot die tijd zit ze in een hostel. En net als in een studentenhuis zijn ook daar ongeschreven regels te volgen.

Toen ik naar Australië vertrok, had ik praktisch niets gepland. Ik had nog geen huis gezocht, geen reisgidsen doorgespit – ik had zelfs geen kaart van Melbourne bekeken. Als een ware romanticus benaderde ik mijn reis als een sublieme escapade naar het Grote Onbekende, ofwel het hedonistische (surf)paradijs Australië, waar ik als bijzaak tevens ook zou studeren.

Maar natuurlijk kun je niet helemaal onvoorbereid op reis gaan. Formulieren moesten ingevuld en verzonden worden, vliegtickets en reisbenodigdheden aangeschaft, en omdat het toch wel een prettige gedachte was om in ieder geval een plek te hebben om heen te gaan na de twintig uur durende vlucht, boekte ik op het laatste moment toch maar een hostel.

Hoewel ik pas een week in mijn hostel vertoef, is het mij al duidelijk: nergens komt de Australische backpackcultuur en Melbourne’s internationale allure beter naar voren dan in een hostel. Hier kom je allerlei verschillende soorten mensen tegen uit alle uithoeken van de wereld: 18-jarigen die de vrijheid van het post-middelbare schoolbestaan vieren met reizen en feesten; twintigers die maandenlang over het continent toeren en in elke stad een paar weken werken om deze levensstijl te bekostigen; en dertigplussers die enkel in het hostel verblijven vanwege een belangrijke cricketwedstrijd in de buurt. Er zijn Fransen en Aziaten die bijna geen woord Engels spreken; Amerikanen en Britten die het Australische accent proberen te imiteren (vaak weinig succesvol); en backpackers van ondefinieerbare origine die al zo lang aan het reizen zijn dat ze bijna niet meer van geboren en getogen Australiërs te onderscheiden zijn.

Het is een bijzondere ervaring om onderdeel te zijn van zo’n divers en veranderlijk gezelschap, en om met zijn allen samen te wonen in wat eigenlijk een heel groot huis is, compleet met megakeuken met tientallen kookpitten en acht enorme koelkasten, waarin mensen gelabelde plastic tasjes met voedsel bewaren. Net als elk huishouden blijkt het hostel ook een aantal (ongeschreven) regels te hebben:

  1. Gij zult niet het eten van anderen opeten (tenzij het aangeboden wordt natuurlijk).
  2. Gij zult het niet het grote licht in de slaapzaal aandoen na een nachtelijk escapade (met zijn twaalven op één kamer slapen is al moeilijk genoeg).
  3. Gij zult proberen met zoveel mogelijk mede-hostelgasten minstens één praatje te maken (dit praatje dient standaard te beginnen met de vraag: ‘waar kom je vandaan?’, en wordt gevolgd door iets in trant van: ‘waar ga je hierna heen?’ of ‘wat ga je hier doen?’).

Deze laatste regel is misschien wel de belangrijkste. Smalltalk zorgt voor een aangename sfeer van ongebonden gezelligheid, openheid en gelijkwaardigheid. In het begin vergt het wellicht wat oefening, maar zelfs de meest verlegen persoon zal uiteindelijk de fijne kneepjes van het vak onder de knie krijgen.

Doorgewinterde hostelgangers zijn dan ook gemakkelijk te herkennen aan hun verbazingwekkende smalltalk skills. Zij kunnen altijd en met iedereen wel een praatje maken, zonder dat het ook maar een moment ongemakkelijk wordt. Ik ben ervan overtuigd dat ik weldra ook tot de categorie van de meester-smalltalkers zal behoren, iets wat ongetwijfeld ook van pas zal komen als het semester eenmaal begint en ik de hostelsfeer zal verlaten voor de academische.    

Advertentie