Hoe ga je de ruimte voor talent beoordelen?
Er gaat een nieuwe wind waaien door academisch Nederland. Als het aan de verenigde universiteiten, de subsidieverstrekkers en de KNAW ligt, komt er ‘ruimte voor ieders talent’. Het moet afgelopen zijn met de eenzijdige nadruk op onderzoeksprestaties; ook onderwijscarrières moeten mogelijk worden binnen de universiteiten. Verder gaan bij formele beoordelingen ook de maatschappelijke betekenis van academisch werk en leiderschapskwaliteiten een rol spelen. Ten slotte gaan beoordelaars ook letten op de bijdragen die individuele medewerkers leveren aan het team.
Met een pakket van maar liefst twaalf concrete voorstellen willen de opstellers van het plan een ambitieuze agenda uitvoeren, die de hoogtijdagen van Science in transition en het platform H.NU in gedachten brengt. Als dit gezelschap van academische autoriteiten, met de Maastrichtse rector Rianne Letschert als boegbeeld, het na een reeks van bijeenkomsten met elkaar eens is geworden, kan niets het spoedig bereiken van het ideaal van ‘gediversifieerde en gedynamiseerde loopbaanpaden’ in de universiteiten nog in de weg staan. Of toch?
Laat ik er één punt uitlichten: de beoordeling van wetenschappelijk medewerkers. In de huidige praktijk is die vooral genormeerd op onderzoek, en voor de kwaliteit van dat onderzoek telt vooral kwantiteit: het aantal publicaties en – niet genoemd in het plan – iemands capaciteit als fondsenwerver. Voortaan moet de nadruk echt komen te liggen op kwaliteit als zodanig (inclusief ‘inhoud’ en ‘creativiteit’), en breder dan alleen onderzoek. Ook NWO en ZonMw gaan niet meer vragen naar bibliometrische publicatie-indicatoren als de h-index; je moet je onderzoeksoutput gieten in de vorm van een narratief, een verhaal dus.
Dat gaat nog wat worden! Het grote gemak van bibliometrische indicatoren is dat reputaties in een handomdraai becijferd kunnen worden. Ook al is het leven met de h-index grotendeels een schijnwereld, bestuurders en beoordelaars zagen het in de jaren negentig als een enorme uitkomst (je hoefde al die artikelen niet te lezen) en veel onderzoekers kozen ervoor om hun persoonlijke publicatiebeleid erop in te richten. Ondanks de onvrede en kritiek is dit kwantitatieve beoordelingssysteem inmiddels diep verankerd in het DNA van de universiteiten en hun stafleden.
Er is dus een cultuurverandering nodig: wetenschapsbeoefenaren en hun leidinggevenden moeten volgens Letschert c.s. zelf de beoogde modernisering ‘invullen en omarmen’. Nu zijn cultuurveranderingen binnen organisaties razend moeilijk te realiseren, al was het maar omdat de meeste betrokkenen allereerst nagaan wat ze erbij te verliezen hebben. Wie zijn academische leven heeft ingericht naar ‘scoren op kwantitatieve indicatoren voor onderzoekskwaliteit’, zit niet te wachten op een narratieve ombuiging.
Andere betrokkenen zullen blij zijn: eindelijk kan ik mijn positieve onderwijsevaluaties verzilveren en misschien daarmee wel hoogleraar worden! Weer anderen zullen hun frequente optreden in de media inbrengen als bruidsschat (impact!) of hun bijdrage aan het succes van hun onderzoeksgroep. In de geest van ‘Ruimte voor ieders talent’ gaat het honoreren daarvan in de eerste plaats een zaak worden van inhoudelijke deliberatie op de werkvloer. Terecht, maar het gaat wel in de tegen de kwantitatieve geest die in jaren negentig uit de fles is gehaald. Hoe dan ook: ik ben blij met het plan, al was het maar omdat het opwekt tot discussie over wezenlijke zaken.
Deze column is eerder gepubliceerd op de website van de Vawo, de Vakbond voor de Wetenschap.