Hoe het mondkapje stiekem een plek kreeg in mijn dagelijks leven

Mijn warme adem in de stof. Het vocht dat vervolgens circuleert tussen mijn mond en de lap en langzaam een lauwe damp op mijn gezicht vormt. Het gevoel dat ik net niet genoeg kan inademen en dat ik naar lucht moet happen als ik me te veel inspan.

Het heeft van het begin af aan niet echt geboterd tussen mij en het mondkapje..

Elke keer als ik het lapje over m’n gezicht heen leg, het neusbruggetje aandruk, de koortjes rond m’n oren aantrek, dan bekruipt me het gevoel alsof ik gemuilkorfd wordt.

Natuurlijk, rationeel kan ik bedenken dat het nodig is. Dat als we dit allemaal consequent doen, dat we dan wellicht wat besmettingen voorkomen.

Mijn mondkapjesweerzin wordt sterker als ik er een weekendbaantje bijneem als aanvulling op mijn teruglopende inkomsten als toen nog freelancer: chef warme kant in een eetcafé. Acht uur lang sta ik in pannen te roeren, terwijl de temperatuur in de keuken langzaam oploopt. De warme dampen blijven hangen op mijn kin, wangen en neus en lopen langzaam, vermengd met zweet mijn hals in. Na een uur of twee beginnen de eerste druppels zich een weg te banen via mijn decolleté, zo mijn navel in. Daarna is het einde zoek. Ik verander in één grote waterdamp vermengd met etensgeuren.

En net als ik denk dat ik een manier gevonden heb om om te gaan met de lap – gewoon doorademen en doen alsof hij niet bestaat – maak ik kennis met het fenomeen mondkapjesuitslag. Na een weekend werken in de warme keuken beginnen zich zachte rode bultjes te vormen rond mijn mond. Na een paar dagen trekken ze weer weg, tot mijn shift weer begint en de bultjes zich opnieuw beginnen te vormen.

In de totaliteit van dingen geen ramp, maar het draagt niet bij aan het begraven van de strijdbijl tussen mij en het mondkapje.

Tot twee weken geleden. Ik stap een universiteitsgebouw binnen, haal mijn mondkapje met een efficiënte beweging uit mijn linker jaszak en plaats hem met een professionele zwaai op mijn gezicht. Twee seconden later sta ik ineens stil. Ik besef dat ik dit geheel automatisch deed. Niet alleen de weerzin is weg, maar de handeling met het kapje voelt hetzelfde als een jas die ik aan- of uittrek. Waar ik het lapje eerder dikwijls vergat, zit er nu altijd eentje in mijn linker jaszak. Bij het thuiskomen gooi ik hem gelijk in de wasmand of prullenbak en doe ik een nieuwe in mijn jaszak. Aan een haakje bij de deur hangen de frisgewassen exemplaren. En zo’n fris mondkapje, dat ruikt naar eucalyptus, dat is geen straf om te dragen.

En nu, vanaf vrijdag 25 februari, mag hij dus weer af. Ik kijk naar mijn collectie kapjes, van kleurige stoffen exemplaren tot weggooivarianten, met een dubbele binding achter het hoofd, of koordjes achter de oren, met bloemetjes, een grafische print of effen zwart. Voel ik nou een misplaatst soort nostalgie? We hebben het niet altijd makkelijk met elkaar gehad, het kapje en ik, maar we zijn toch naar elkaar toegegroeid.

Tags: coronavirus

Advertentie