Hoe mobiel moet een wetenschapper zijn?

De eis dat je als wetenschapper ook in het buitenland gewerkt moet hebben, is volgens Ingrid Robeyns een ideaalbeeld waaraan vele hedendaagse wetenschappers niet kunnen (of willen) voldoen.

In het verleden werd van wetenschappers verwacht dat ze bij voorkeur celibatair waren, of in ieder geval geen rekening dienden te houden met hun gezin. Dit is heel herkenbaar in de manier waarop in Cambridge en Oxford de Colleges ingericht waren: voor echtgenoten was daar geen structurele plaats, en voor kinderen al helemaal niet. Verder zorgde het College voor accommodatie, maaltijden en nam alle aardse besognes uit handen van de wetenschapper, zodat die laatste zich volledig kon concentreren op zijn onderzoek.

Maar ook in een minder ver verleden en in minder traditionele universiteiten heerste er een ideaalmodel van een wetenschapper die vrijgesteld is van zorgplichten. Met dat regulatief ideaal, en alle seksistische onzin die in de loop der geschiedenis over de intellectuele capaciteiten van vrouwen zijn verspreid, was het niet verbazingwekkend dat het overgrote deel van de wetenschappers mannen waren die als enige in hun gezin een ‘echte carrière’ hadden. Als vader een aantrekkelijk hoogleraarschap aangeboden kreeg in een andere stad of ander land, verhuisden moeder en de kinderen mee. De hypermobiele wetenschapper werd niet belemmerd door sociale banden.

Nu zouden we kunnen denken dat dit het verleden is, en dat wij als moderne mensen deze onwenselijke normen achter ons hebben gelaten.

Maar dat is helaas niet helemaal het geval. Uiteraard is er enorme vooruitgang geboekt, dat is helder. Maar nog te vaak gaat de academie er van uit dat wetenschappers geen zorgplichten hebben, en volledig mobiel en beschikbaar zijn. Dat is een ideaalbeeld waaraan vele hedendaagse wetenschappers niet kunnen (of willen) voldoen. Wetenschappers anno 2015 hebben steeds vaker partners die ook een carrière nastreven, of zijn zelf maar beperkt mobiel wegens zorgplichten voor kwetsbare ouders of kinderen. 

Bovendien is het beeld van de hypermobiele en zorgvrije wetenschapper een ideaal dat we niet zouden mogen veronderstellen. Het maakt de facto gelijke kansen voor wetenschappers die zorgplichten hebben onmogelijk. Misschien dat iemand nu zou willen opperen dat wetenschappers zelf voor die zorg kiezen; maar dat is een slecht antwoord, want niemand kiest er voor dat zijn oude vader dementeert, of dat een kind geboren wordt met een handicap of ziekte wat het gezin immobiel maakt.

Daarnaast is het ook een veronderstelling die botst met de ambitie om meer vrouwen aan de top van de wetenschap te krijgen. Want gegeven de dominante gender verwachtingen en sociale normen over mannelijkheid en vrouwelijkheid, creëert de verwachting van hypermobiliteit vaak voor vrouwelijke wetenschappers meer problemen dan voor mannen.

Maar nog belangrijker is dat we met wat creativiteit veel van wat waardevol is aan academische mobiliteit ook op een andere manier kunnen bereiken. Zo kan langdurige buitenlandervaring ook vervangen worden door een reeks van bezoeken van een week (of twee) aan hetzelfde instituut, wat veel haalbaarder is voor wetenschappers met niet-mobiele familieleden. Maar dat vergt wel dat bepaalde academische instituties en regels veranderen, en er ook geen nieuwe regels of verwachtingen geïntroduceerd worden die van mensen vergen dat ze hypermobiel zijn.

De idee dat mobiliteit per definitie een goede zaak is, is nog om andere redenen problematisch. Want er zijn soms vakgebieden waarin een bepaalde universiteit nu eenmaal de top is. Wat is dan de waarde om langdurig aan een andere universiteit gewerkt te hebben, als het nergens beter is dan waar je al zit?

En ten slotte: het is nooit verstandig om regels rigide en zonder reflectie toe te passen. Dat geldt niet alleen voor buitenlandervaring, maar ook voor ervaring buiten de universiteit waar men al werkt.

Soms hoor je voorstellen dat het voor een vaste benoeming, of voor een hoogleraarsbenoeming, een absolute voorwaarde zou moeten zijn dat je minstens X jaar elders hebt gewerkt. Zo’n regel verwart de terechte waardering voor ervaring elders met de niet-verdedigbare stelling dat zo’n ervaring absoluut noodzakelijk zou moeten zijn om een goede hoogleraar te zijn. Wie op andere criteria uitblinkt maar geen langdurige ervaring elders heeft, kan net zo goed een excellente hoogleraar zijn.

Mobiliteit van wetenschappers als een desideratum in een reeks van desiderata lijkt mij zeer verdedigbaar, maar mobiliteit als strikte vereiste is dat niet. Het is niet alleen unfair, het kan ook de eigen organisatie potentieel beschadigen, omdat topwetenschappers niet optimaal ingezet worden, of uit frustratie elders een plekje gaan zoeken. 

Advertentie