Hoe overleef ik... carnaval

Carnaval in Oeteldonk, foto Annelies Waterlander

Ik ben niet geboren, maar wel getogen in het zonnige zuiden. Ik voel me het meest thuis op plekken waar de g over de tong glijdt (in plaats van uitgekotst wordt), de confetti in mijn bier drijft en de liedjes gaan over cowboys, indianen en Joost. Deze week staat voor mij dus in het teken van maar een ding: carnaval. Dat er in mijn huidige woonplaats zo op neer gekeken wordt, stuit me dan ook erg tegen de borst.

Ik kan de criticus inderdaad wel meegeven dat het niet het meest intelligente feest is dat je kan verzinnen. Het muzikaal repertoire van het gemiddelde blaasorkest is niet van een hoogstaand niveau, en er is ook niet echt sprake van culinaire finesse. Maar precies het gebrek aan pretentie is wat carnaval tot het mooiste feestje van het jaar maakt. Dat menig noorderling dat niet inziet, zou toch niet mijn probleem moeten zijn.

Maar helaas blijkt toch al te vaak dat het wél mijn probleem is. Docenten plannen te pas en te onpas deadlines met carnaval, moeders vragen of ik avondjes kan komen oppassen en vergaderingen gaan ook gewoon door op carnavalsmaandag. Dan heb ik nog niet eens verteld over de blik van afkeuring die je krijgt als je zegt dat je niet kan omdat je carnaval viert. Na een aantal jaar noordelijke training heb ik geleerd dat je beter kan zeggen dat “je een weekendje weg bent” of dat je “die dag helaas niet in Utrecht bent”. Het is toch fijn wanneer je gesprekspartner je blijft zien als een waardig medeburger in plaats van een ongeciviliseerde holbewoner.

Er zijn uiteraard ook mensen van boven de rivieren (‘buitenlanders’) die nieuwsgierig zijn naar wat die Brabanders uitspoken. Deze groep valt uiteen in twee categorieën. De eerste groep trekt de eerste de beste dieren-onesie aan en stapt uit bij het eerste station over de watergrens. Vervolgens probeert z/hij alles te regelen wat los of vast zit, en als dat niet lukt, een plaatselijke bewoner als boksbal verkiest. Dat vind ik persoonlijk een iets te vrije interpretatie van de carnavalesque etiquêtte. Als je de liefde (of de vijand) van je leven tegenkomt, zal ik de laatste zijn die je daarin tegenhoudt, maar het mag nooit de kern van je avond vormen. Knoop liever een gesprek aan met iemand in de rij voor de wc en vraag of de vaten wel goed zijn aangesloten. Met een beetje geluk kunnen jullie daarna samen ‘op d’n eier’.

De tweede categorie ‘buitenlanders’ bestaat uit mensen naar mijn hart. Deze groep begrijpt dat de identiteit Brabander niet per se beperkt is tot provinciale grenzen. Ze verstaan de kunst van meezingen (“la-la-la-la-la-la-la-la”) en flügel drinken (met het dopje op je neus) als geen ander. Zodoende zijn ze eigenlijk niet te onderscheiden van de geboren Brabanders en hebben er gelijk een hele provincie aan nieuwe vrienden bij. De gemiddelde Utrechter zou zich beter hiermee bezig kunnen houden, in plaats van dezelfde houding aan te nemen als Maarten van Rossem - want toegegeven: dat is ook niet echt bepaald een feestneus, toch?

Fijne carnaval! pic.twitter.com/JM621HCPWn

— Maarten van Rossem (@Maartenblad) March 2, 2019


Advertentie