Ruud Schotting en het vitaliteitspact

Ik ben nog niet dood

Ruud Schotting

Omdat ik binnenkort te oud ben en de UU mij dus niet meer nodig heeft, ben ik geheel vrijwillig met een arbeidsontwenningskuur begonnen: sinds 1 september van dit jaar werk ik één dag minder. Of beter gezegd probéér ik een dag minder te werken. Of, zoals mijn vrouw dat heel fijntjes samenvat:  “Weer zo’n kansloze kwestie!”. Maar goed.

Het idee is dat ik dus één dag in de week wat salaris inlever, mijn pensioen gewoon op blijf bouwen en dat ik op die dag iets leuks ga doen wat niets met mijn werk als hoogleraar te maken heeft. Dat heet in UU-HR kringen het Vitaliteitspact. Die naam alleen al doet natuurlijk bij elk weldenkend mens alle alarmbellen onmiddellijk afgaan. Hoe komen ze er op! Tegelijkertijd drukt het je wel met de neus op de feiten: je wordt oud en er is dus iets met je vitaliteit aan de hand… Het woord ‘pact’ associeer ik met termen als ‘tribunalen’ en er zit ook een duidelijk Oostblokluchtje aan.

Meet the Professor 2.0
In het kader van het genoemde ontwenningsprogramma, had ik mij geheel vrijwillig opgegeven om op de opvang de groep van mijn twee driejarige kleinkinderen als opa voor te komen lezen. Afgelopen maandag, jawel in de Kinderboekenweek, was het dan zover! Zeg maar: Meet the Professor 2.0, maar dan in Rotterdam.

Ik ging het boekje Rambamboelie voorlezen,  dat over een hondje gaat. Zo’n twaalf peuters van drie jaar oud zaten in een kring om mij heen en staarden mij verwachtingsvol aan. Het leek me een leuk idee om het ijs te breken door eerst wat vragen aan de kinderen te stellen en een beetje een kringgesprek opgang te brengen. Ik vroeg vrolijk: “Wie heeft er thuis een hondje, steek je vinger maar op?”

Gelet op de inhoud van het voorleesboek een schitterende openingsvraag. Geen van de kleuters stak een vinger op. Ik vroeg: “Heeft er écht niemand een hond thuis?”. Een beteuterd jongetje zei: “Vroeger hadden wij een hond, maar die is dood.” En daarop gingen alle peuters los…

“Mijn opa is dood en mijn moeder ook”, zei een geheel in het roze gestoken meisje met zachte stem. “Mijn oma en opa zijn al heel lang dood en mijn andere opa is ook dood”, voegde een jongentje met grote reebruine ogen er aan toe. En ja hoor de volgende jongedame van drie riep enthousiast: “Ik heb twee dooie opa’s én onze cavia is dood!”. Mijn kleinzoon zei: “Onze poes is ook dood.” En toen snikte er één lispelend en bijna onverstaanbaar: “Mijn oma is ziek en die gaat dood…” Ja hoor, daar waren de eerste tranen! Ik keek verbijsterd om me heen en hoorde mezelf zeggen: “Maar gelukkig ben ik nog niet dood! ”

Wat een gezellige voorleesochtend had moeten worden, was reeds binnen twee minuten ontaard in het opbieden van een zwerm driejarigen over wie thuis de meeste dode of stervende opa’s, oma’s en/of huisdieren heeft…

Om de gemoederen tot bedaren te krijgen, begon ik zo luchtig mogelijk met het voorlezen van het boekje over de avonturen van hondje Rambamboelie, waarvan ik zeker meende te weten dat die in ieder geval gedurende het verhaaltje in leven zou blijven. Het gekke was dat tijdens het voorlezen die debiele zin van mij “Maar gelukkig ben ik nog niet dood! ” in mijn gedachten bleef rondspoken. Met name het woordje ‘nog’ zat me dwars….  Want dat impliceert dat het er dus wél zit aan te komen.

Een moetje
Ik ervaar het ouder worden als iets merkwaardigs. Héél lang, laten we voor het gemak zeggen 64 jaar, heb ik me er totaal niet mee bezig gehouden. Maar eerlijk gezegd kon je het wel al aan me afzien. Ineens had ik grote rimpels en groeven in mijn gezicht, dikke aderen op mijn handen, grijs en dunner wordend haar. Het woordje ‘opa’ deed zijn intrede:  in vijf jaar vijf kleinkinderen en de enveloppen van het pensioenfonds ABP maakte ik ineens wél open. Om mij heen gaan steeds meer vrienden en/of collega’s met pensioen. En sommigen zie ik dan niet zo lang daarna terug op hun uitvaart en ik krijg steeds vaker de vraag: “Hoelang moet jij nog?” Mijn  antwoord was: “Ik mag nog bijna twee jaar.”

Om één dag minder te kunnen werken. moet ik dingen opgeven. Dat is dus het aspect dat mijn vrouw als ‘kansloos’ beschouwt. In overleg met het management heb ik besloten geen wiskunde meer te geven aan de eerstejaars Aardwetenschappenstudenten, vaak meer dan 160 in aantal. Ik heb dat sinds 2005 altijd met heel veel plezier gedaan. Een niet-populair vak geven aan een grote groep (eerstejaars!) studenten vind ik een echte uitdaging, met name om ervoor te zorgen dat ze er iets van mee krijgen dat nuttig is tijdens de rest van hun studie en om ervoor te zorgen dat ze ook in gaan zien dat wiskunde helemaal niet vervelend en/of onbegrijpelijk is.

Ik moet bekennen dat ik echt moeite had om dit vak uit handen te geven. Ik heb het deze periode dus voor het eerst niet gedaan en realiseer me nu plotseling ook dat onderwijs geven heel vluchtig is. Al die jaren was het onderdeel van mijn identiteit, écht mijn ding. En nu is het weg, verdwenen uit mijn leven. Iets wat ik erg leuk en nuttig vond om te doen, stopt vrij plotseling omdat ik …. (te) oud word! Wellicht leuk om even te vermelden, is dat ik vaak als ik aan met name buitenlandse collega hoogleraren uitlegde dat ik een eerstejaars vak gaf te horen kreeg: “Heb jij niks beters te doen?” of “Wat een verspilling van tijd en talent, onbegrijpelijk!” Bij Aardwetenschappen is het volkomen normaal dat hoogleraren en UHD’s college geven in het eerste jaar. Gelukkig is ook de waardering voor onderwijs geven in de academische wereld c.q. de UU de laatste jaren flink verbeterd. Nog niet zolang geleden hoorde ik het hoofd van een UU HR afdeling het woord ‘corvee’ gebruiken in de context van de bevordering van iemand tot UHD. Ik vroeg: “Wat bedoel je eigenlijk met corvee?”. Het antwoord was: ‘Onderwijs!’

Ron Wood
Onlangs zag ik de prachtige documentaire Somebody Up There Likes Me over Ron Wood (75), gitarist van de Rolling Stones en kunstschilder. Hij vatte mijn verwondering over het ouder worden op mijns inziens briljante manier samen:  “When you think back, you think: OK! I would not change anything, except I would do it with my eyes open a bit more…” en “I never got beyond 29 in my head. To be old is just so … weird! I did not expect time to go so quickly. You almost feel cheated really about time going by.” Ik zat hier om half twee ‘s nachts naar te kijken en heb na afloop deze paar zinnen een keer of wat terug gekeken. Ik was ontroerd en het ontzettend met hem eens!

Oud worden is inderdaad een merkwaardig fenomeen waar ik nog wel even aan moet wennen. Zoals ik al aan het eind van het kringgesprek met de peuters constateerde: “Maar gelukkig ben ik nog niet dood! ” en dat vind ik eigenlijk toch wel een heel geruststellende gedachte….

Advertentie