Ik zweer het: ik ben een integere wetenschapper

Niet promovendi, maar hoogleraren moeten een integriteitseed afleggen, vindt columnist Marco Derks. Zij hebben immers een voorbeeldfunctie.

Sinds kort weet ik dat de mooiste dag van mijn leven er net iets anders uit zal zien dan ik mij voorgesteld had. Het College voor Promoties van de Universiteit Utrecht heeft namelijk besloten dat promovendi tijdens de promotieceremonie een eed (of belofte) zullen moeten afleggen. Deze beslissing, die sinds 1 oktober 2015 van kracht is, maakt deel uit van een breder beleid rond wetenschappelijke integriteit.

Het College sluit hiermee aan bij een nogal vaag geformuleerde suggestie of aanbeveling die de KNAW-Commissie Onderzoeksgegevens in 2012 deed op pagina 67 van haar rapport Zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke onderzoeksgegevens. Daarin beweerde zij echter niet, zoals DUB indertijd ten onrechte meldde, dat het evident zin heeft om onderzoekers een eed te laten afleggen. Dat valt nog maar te bezien. Wat mij betreft had het Utrechtse College voor Promoties deze vage suggestie gelaten voor wat ze was.

Nu de Universiteit Utrecht toch tot een eed besloten heeft, maar de meeste andere Nederlandse universiteiten (nog) niet, ontstaat er - in ieder geval voorlopig - in meerdere opzichten een vreemde situatie. In de eerste plaats hebben we vanaf nu te maken hebben twee groepen doctores: zij die een eed hebben afgelegd en zij die dat niet hebben gedaan.

Dat leidt tot verwarring binnen de universitaire wereld: zijn zij die de eed hebben afgelegd betrouwbaarder dan zij die dat niet hebben gedaan? Ook leidt het tot verwarring buiten de academische wereld: het betreft niet een beroepsgroep waarvan alle leden een eed hebben afgelegd (zoals bij artsen het geval is), maar alleen de promovendi van één bepaalde universiteit. In de tweede plaats, als zich nu een casus van fraude voordoet door iemand die “met eed en al” is gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht, dan wordt de universiteit er des te harder op afgerekend. In de derde plaats doet zich nu de ironische situatie voor dat promovendi een eed afleggen ten overstaan van hoogleraren die zelf die eed niet hebben afgelegd.

Daarmee kom ik op een volgend bezwaar. Het College wekt de indruk dat het risico van schending van integriteitscodes zich vooral voordoet onder promovendi. De grote schandalen van wetenschapsfraude hebben zich echter voorgedaan rond gevierde, narcistische hoogleraren (bijvoorbeeld Diederik Stapel, Dirk Smeesters, Don Poldermans, Mart Bax).

Wat dat betreft zou het beter zijn als hoogleraren een eed zouden afleggen, bijvoorbeeld bij hun inauguratie. Zij hebben, mede vanwege hun ambt, een voorbeeldfunctie. Zeker naar de promovendi die zij begeleiden. Daarnaast kunnen zij belangen hebben die de kwaliteit van proefschriften of de integriteit van promovendi bedreigen. Zo snel en zo veel mogelijk doctores ‘afleveren’ bijvoorbeeld. Of, als jouw promovenda/-us aan een artikel werkt waar jouw naam ook op komt te staan, aansturen op publicatie in een A-tijdschrift.

De promovendi leggen de eed af aan het eind van de promotieceremonie. Op dat moment hebben zij dus hun proefschrift al afgerond (als het goed is in lijn met de integriteitscodes), is hun proefschrift al goedgekeurd door de leescommissie en is hen zelfs de doctorstitel al verleend. Aangezien de verdediging voor de meeste promovendi pas in het laatste stadium van hun onderzoek in beeld komt, kan de terugwerkende kracht van de eed als nihil beschouwd worden.

Dat blijkt ook niet beoogd: promovendi onderschrijven aan het begin van hun onderzoek al de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening (VSNU) en de eed is volgens het College “toekomstgericht”. Voor de meeste promovendi ligt die toekomst echter buiten de academische wereld. (Maar ook in hun werkzaamheden buiten de academische wereld zijn doctores in zekere zin geroepen om principes als eerlijkheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid na te leven.)

Hoewel de eed geen formele juridische status heeft, vind ik dit besluit toch het zoveelste voorbeeld van een culturele politiek van juridicalisering die het fundamentele probleem verhult dat sommige basale waarden niet lijken te worden gedeeld door allen die deel uitmaken van de academische gemeenschap. Zoals theoloog Stefan Gärtner het eerder verwoordde: “Als in een gemeenschap niet meer leeft wat door haar representanten en professionals wordt beëdigd, dan gaat het uiteindelijk om ritueel theater.”

Advertentie