Laat studenten eed afleggen
Het afstuderen is het waarmerk van de academicus, met een verplichting tot maatschappelijke verantwoordelijkheid. Daarom zou Bert Theunissen het mooi vinden als studenten bij hun afstuderen een eed afleggen.
De universiteit is er in de eerste plaats voor het onderwijs, zeggen de woordvoerders van Science in Transition. Daar ben ik het mee eens. Zonder onderwijs geen echte universiteit. Dat onderzoek ondergeschikt zou moeten zijn, is een andere zaak. Dat zou betekenen dat we teruggaan naar de negentiende eeuw, toen men onderzoek nog grotendeels aan de ‘maatschappelijke krachten’ overliet. Lijkt me een slecht idee. De universiteit is een van de laatste plaatsen waar onafhankelijkheid en belangeloosheid nog geen loze kreten zijn, en wetenschappelijk onderzoek grijpt te diep in onze levens in om het helemaal aan partijen over te laten die belang hebben bij de uitkomsten.
Die negentiende eeuw kan ons wel een spiegel voorhouden. Neem het voorbeeld van de Utrechtse chemicus Gerrit-Jan Mulder (1802-1880), internationaal vermaard geleerde, stuwende kracht achter de invoering van het laboratorium als werkplaats van de universiteit, en onvermoeibaar pleitbezorger van de wetenschap als fundament van de Verlichte maatschappij. Wie denkt dat maatschappelijk relevant onderzoek een uitvinding is van de jaren 70 van de vorige eeuw, vergist zich. Voor Mulder had wetenschappelijk onderzoek dat helemaal losstond van maatschappelijke vraagstukken geen bestaansrecht. Over het klassieke geleerdenideaal schreef hij spottend: ‘Hunne geleerdheid was kamergeleerdheid, hun leven kamerleven en hun sterven hiervan niet onderscheiden. Het was menigmaal twijfelachtig waarvoor zij leefden, en van velen is dit vraagstuk nog niet opgelost.’
Goed onderzoek stond voor Mulder in dienst van de maatschappelijke vooruitgang. Maar wetenschappelijk onderzoek was voor hem niet de kerntaak van de universiteit. Haar bestaansrecht dankte ze aan het opleiden van mensen met ‘karakter’, zoals hij het noemde. Dat betekende: mensen met een brede kijk, met oordeelsvermogen, met moreel besef, met inzicht in de waarde van kennis, en met maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel. Deze Bildung kreeg je niet door vakcolleges te volgen of practicum te doen. Je moest je als student verdiepen in filosofie, geschiedenis, kunst, theologie – kortom in alles wat ertoe kon bijdragen dat je een kenner van de mensheid werd, in al haar behoeften, noden en tekortkomingen.
Natuurlijk moest je als student ook kennis opdoen, want het was de bedoeling dat je een maatschappelijk nuttige functie ging bekleden. Maar hierbij ging het alleen om vakkennis, en daar was volgens Mulder eigenlijk weinig universitairs aan. Je zou bijvoorbeeld artsen en juristen ook in vakscholen buiten de universiteit kunnen opleiden. Het hogere van hoger onderwijs zat hem in de karaktervorming, niet in de vakopleiding. Geen receptenschrijvers of pleiters moest de universiteit afleveren, zei Mulder, maar geneeskundigen en rechtsgeleerden. Daarom mocht de hoogleraar niet alleen vakspecialist zijn. Hij moest eerst en vooral ‘opvoeder en mensch’ zijn om zijn taak goed te kunnen vervullen.
Natuurlijk is Mulders visie gedateerd. Maar het voor ons nog steeds relevante punt in die visie is niet moeilijk te herkennen. We hoeven niet terug naar het Bildungsideaal, maar we moeten wel ‘karakters’ vormen. In onze tijd betekent dat: afgestudeerden voor wie wetenschappelijke integriteit, in de breedste zin van het woord, het waarmerk van de academicus is, en die beseffen dat ze verantwoordelijkheid dragen voor het maatschappelijk welzijn, niet alleen als universitaire onderzoekers, maar ook als experts die hun kennis buiten de universiteit toepassen.
Een eed afleggen als je afstudeert – ook een beetje negentiende-eeuws misschien. Maar we moesten het toch maar doen.