Mensen gaan pas echt wat doen voor het klimaat als ze denken dat het helpt
Een paar weken geleden was Utrecht even wereldnieuws, met aandacht van de internationale pers voor de net geplaatste sedumtuintjes op de daken van ruim 300 bushokjes in de stad. De vetplantjes op de abri’s zijn goed voor de luchtkwaliteit, trekken bijen en vlinders aan, vangen water op, zijn goed voor extra koeling op hete dagen en zien er ook nog eens leuk uit. De tuintjes zijn natuurlijk maar een druppel op een gloeiende plaat als het gaat om het bestrijden van de gevolgen van de klimaatverandering, maar krijgen toch alom bijval. „Bushaltestellen sollen auch Bienen in Deutschland helfen”, kopte het Duitse T Online geïnspireerd door het Utrechtse voorbeeld.
Dat is eindelijk eens een keer goed nieuws in de slepende discussie over wat er moet gebeuren om mensen ervan te doordringen dat het ernst is met de klimaatverandering. Die discussie wordt gekenmerkt door het cynische uitgangspunt dat mensen hun gedrag niet willen of kunnen aanpassen. Politici en beleidsmakers zitten met de handen in het haar hoe ze burgers ervan moeten overtuigen dat ze minder vlees moeten eten, de auto aan de kant zetten of minder lang douchen – om maar een paar voorbeelden te noemen van wat mensen zelf zouden kunnen doen om de planeet te redden. En het lastige is dat die politici en beleidsmakers er ook nog eens van uitgaan dat mensen zelf denken dat het veranderen van hun klimaatgedrag een futiele bijdrage is aan het oplossen van een levensgroot probleem en dus maar niks doen.
Inventieve excuses
Klimaatpsycholoog Robert Gifford, geciteerd door Paul Luttikhuis in NRC, heeft herhaaldelijk benadrukt dat zelfs mensen van goede wil niet goed in staat zijn om hun klimaatgedrag te veranderen. Daarbij put hij uit het hele arsenaal aan theorieën over gedragsverandering die deskundigen in de afgelopen jaren hebben ontwikkeld – met een nadruk op de inventieve manieren die mensen erop nahouden om hun gedrag niet te veranderen. Zo grijpen ze het minder eten van vlees aan voor een vliegvakantie met het hele gezin of brengen hun welgemeende voornemen om vaker met de trein te reizen niet in praktijk als ze een drukke werkdag voor de boeg hebben. Als ze al een paar bescheiden aanpassingen maken in hun leven, zien ze dat vaak als een excuus om vervolgens weer achterover te leunen.
Geen wonder dat de jonge klimaatactiviste Greta Thunberg genoeg heeft van die lijdzaamheid die volwassenen ten toon spreiden en wil dat we allemaal in paniek raken zodat we echt eens iets gaan doen. Ik weet niet of dat een goed idee is. Mensen bang maken met een fear appeal is een methode waarvan psychologen zeker weten dat die mensen eerder verlamt dan aanzet tot actie.
Hoop koesteren
Het lijkt een terechte constatering dat veel mensen moeite hebben om klimaatvriendelijk gedrag te vertonen, maar daarbij wordt een simpele les uit de psychologie vergeten: mensen moeten een beetje hoop op een betere toekomst kunnen koesteren vooraleer ze in beweging komen. Ze willen kunnen geloven dat hun bijdrage ertoe doet en met hun ogen zien dat het kan. Om die reden zijn die bushokjes met vetplantjes op het dak een briljant idee. Misschien is het zo dat die paar extra bijen die straks rondvliegen in Utrecht niet het verschil maken, maar wel kunnen de daktuintjes mensen inspireren tot actie.
Wie weet gaan ze wel bermen beplanten met bloemen die bijen aantrekken of de tegels uit hun tuin halen en vervangen door aarde. Of gaan ze vaker een vega-maaltijd klaarmaken en met de trein op vakantie. De net gelanceerde overheidscampagne Iedereen doet wat sluit mooi aan op het idee dat kleine daden uiteindelijk een grote impact kunnen hebben. Niet onbelangrijk: die daktuintjes laten zien dat de overheid daarbij het goede voorbeeld kan geven.
Deze column van Denise de Ridder verscheen eerder als gedragscolumn bij NRC online.