MOOCS: voor een dubbeltje op de eerste rang
Minister Bussemaker gaat voortvarend van start met haar digitale visioen van online colleges. Maar volgens Wilma Vollebergh kan dat alleen slagen met substantiële investeringen.
De Nederlandse universiteiten worden klaargestoomd voor de digitale wereld. Een toekomstscenario voor digitaal onderwijs, zogenaamde MOOC’s (Massive Open Online Courses) wordt uitvoerig beschreven in de brief die onze minister Bussemaker naar de kamer stuurde. Het visioen dat geschetst wordt is revolutionair en aantrekkelijk. Want natuurlijk spreekt het aan om onderwijs te kunnen volgen op zelfgekozen tijdstippen, achter je eigen computer, desnoods in je pyjama, en gedoceerd door de internationaal meest toonaangevende wetenschappers. Maar er zijn wel een paar probleempjes waar door de minister in haar brief toch tamelijk lichtjes overheen wordt gestapt.
Hoe verhoudt dit digitale onderwijs zich bijvoorbeeld tot het huidige onderwijs? Daar is de minister duidelijk over. We moeten dit zien als een aanvulling en niet als een vervanging van wat we al hebben. Maar die stelling is niet houdbaar. Want als je erkende studiepunten kunt halen met digitaal onderwijs uit het buitenland, dan vervangt dit op termijn ons onderwijs. Daar lijkt me geen speld tussen te krijgen. En dan verliezen wij het toch echt van de hoogleraren aan Harvard...
Een opvallende blinde vlek in de brief van de minister is voorts ‘de duit’. Eigenlijk wordt in haar brief nergens echt over geld gesproken, terwijl twee (Coursera, Udacity) van de drie grootste internationale aanbieders van digitaal onderwijs commercieel zijn – en dus ook financieel gewin zullen (moeten) nastreven. Dat wordt hier in Nederland nog lastig dan, want met publieke middelen gemaakte kennis moet openbaar worden ontsloten, zegt de minister. Hoe dit te regelen in de ook door de minister zo gewenste samenwerking van universiteiten met bedrijfsleven en private instellingen (topsectoren) lijkt me dan niet een van de minste obstakels.
De minister stelt voortvarend dat zij één miljoen per jaar in de verdere ontwikkeling van digitaal onderwijs gaat steken. Tja. Eén miljoen voor 13 universiteiten... Niet echt een serieuze investering in een internationaal concurrerende activiteit, lijkt me. Universiteiten zullen deze vernieuwing dus uit eigen budget moeten halen, en dat stemt vooralsnog niet optimistisch. Eerder al constateerde ik dat het een gotspe is om te denken dat je goede digitale colleges – op zichzelf natuurlijk waardevol - kunt maken door gewoon een camera in de collegezaal op te hangen, wat nu vaak gebeurt. Dat is een forse onderschatting van het werk dat het maken van goede digitale colleges met zich mee zal brengen. Dus internationaal concurrerend, nou nee, niet zo...
De minister moet ook een beetje geschrokken zijn van haar eigen voortvarendheid, want had ze niet net de universiteiten gedwongen om veel meer contacturen met studenten te realiseren? Een ‘budgetneutrale afspraak’ die werd gerealiseerd door docenten veel meer contacturen te laten maken zonder dat zij hier extra uren voor krijgen. Wat al niet allemaal kan aan onze universiteiten. Je zou zeggen dat dit ouderwetse verlangen naar fysiek contact tussen docenten en leerlingen niet past in het digitale visioen van de minister, maar die consequenties wil zij kennelijk niet trekken, en dus heeft zij in haar brief uitdrukkelijk laten opnemen dat de digitale vernieuwing uiteraard niet te koste mag gaan van deze ‘prestatie-afspraken’. De digitale vernieuwing moet er dus inderdaad gewoon bij.
Kortom, een aantrekkelijk visioen van de minister, maar alleen realistisch als er degelijke plannen gemaakt worden, met substantiele investeringen en heldere financiele parameters. Zonder dat willen we gewoon voor een dubbeltje op de eerste rang en is de kans groot dat deze wens vooral gaat leiden tot nog slechtere uitkomsten in een van de monitors naar werkdrukverhoging bij docenten.