Over de neveligheid van het voor-en-tegen in het politieke debat
Nu het democratisch festijn nadert, nemen de vurige discussies omtrent de partijenplaza allengs toe en wordt het soms akelig heet onder de voeten. Zonder genoeg geduld en kalmte kan een verheven democratisch dispuut dat draait om het bonum commune, ontaarden in een wedstrijdje machistisch moddergooien. Soms slaat de vlam dusdanig in de pan dat alle uit de oren geblazen stoom als een dichte nevel tussen de twistvoerders blijft hangen.
Zeker in een politiek klimaat waarin steun aan een partij niet meer slechts staat voor het onderschrijven van diens politieke ideeën, maar steeds meer neigt naar het welbewust uitdragen van een bepaalde levenswijze, gebaseerd op een uitgekiende identitaire profielschets vanuit het partijbureau. Ikzelf zie vaak evenzo geen hand voor ogen, omdat ik als student, idealistisch, wijsneuzig en zonder verantwoordelijkheid, altijd paraat sta om mijn huisgenoten en verdere omgeving goedmoedig met mijn oordelen te doorzeven. Meestal eerder op basis van het beeld dat ik van ze koester, dan op basis van hun politieke ideeën, helaas.
Opgebloeid tutje
Volgens mij ben ik hierin niet alleen. Zet eens een voor- en tegenstander van ‘voltooid leven’ tegenover elkaar en binnen de kortste keren hebben ze hun karakterschetsen klaar. De voorstander is uiteraard een perfect egoïstisch uit de nouveau riche opgebloeid tutje dat met fijn bedekte arrogantie grootmoederlief zachtjes influistert dat een vroegtijdig spuitje écht wel prettiger is dan verslijten in een rolstoel. De tegenstander is allicht een pas uit de kerkers gekomen oerconservatieve christen, die in volkomen verstoktheid met spreuken van negen eeuwen terug de teloorgang van het Avondland probeert te redden door te stellen dat het leven van God komt. Om niet in dit soort, gelukkige schaarse, uitersten te vervallen, is het dienstig om de moeilijkheid van zo’n discussie na te gaan. Wat zeggen wij eigenlijk, wanneer wij ons uitspreken ‘voor’ of ‘tegen’ een bepaald voorstel of idee?
Stoutmoedige dwarsdenker
In veel concrete gevallen is het zo klaar als klontje, zoals de bouw van kerncentrales in Nederland, maar waar waarden op het spel staan, is het geen sinecure om te beseffen wat de ander daar precies onder verstaat. Wij vullen de begrippen en de argumenten van een ander namelijk dikwijls zo in, dat de uitkomst naar ons eigen standpunt leidt en op dat moment vatten wij hem al bij de kraag.
Stel nu dat een stoutmoedige dwarsdenker zich ruiterlijk presenteert als een voorstander van racisme, dan is het gepast om aan hem te vragen wat hij onder racisme verstaat en waarom hij daar voor is. Mijn vermoeden daarentegen is dat deze paria ingesmeerd met pek en veren aan de bloeddorstige mediatijgers wordt gevoerd, zonder dat hij zich ooit nader heeft kunnen verklaren. Zo vindt men later een briefje op z’n notenhouten schrijftafel waarin staat dat hij onder racisme iets veel lichters verstond: het onderscheid maken op basis van ras enkel daar waar het van belang is, bijvoorbeeld in de geneeskunde. Toch zonde van de pek en veren.
Het klinkt al met al vertrouwd, eenvoudig en bijna clichématig, maar het vereist veel rekbaarheid om in een politieke strijd om het pluche telkens weer het profiel van de prooi te willen bijstellen, terwijl het met een vastomlijnd doelwit zoveel makkelijker jagen is. Door het voor-en-tegen telkens uit de nevelen de trekken kunnen wij uiteindelijk toch beter raak schieten.