Pesten als spiegel van de beschaving
Goed dat staatssecretaris Sander Dekker het pesten wil aanpakken. Maar volgens Micha de Winter moet hij dan wel goed kijken naar bestaand onderzoek. De schuld wordt nu te veel bij het individu gelegd.
Hè hè, eindelijk eens een staatssecretaris van onderwijs die het pesten aan gaat pakken. Zo eentje die recht voor zijn raap zegt: ‘zo, en nu is het afgelopen, intimiderend of uitsluitend gedrag wordt niet getolereerd, en als deze norm overtreden wordt heeft dat consequenties’.
De bal ligt volgens staatssecretaris Sander Dekker in de eerste plaats bij de school: “Het is een kerntaak van scholen om te zorgen voor een veilige school, waarbij de nadruk op preventie ligt”. Dekker gaat een wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer waarmee de verantwoordelijkheid van de school voor het voorkomen van pesten in de wet wordt verankerd. Scholen worden verplicht om pesten aan te pakken en daarbij te kiezen voor een bewezen effectieve methode.
Er wringt iets in die stoere taal
Zo mogen we het graag horen. Duidelijkheid, daadkracht, verplichtingen, sancties, misschien een schandpaal voor daders? Toch wringt er iets in al die stoere taal. Heeft Dekker bijvoorbeeld het proefschrift van Gijs Huitsing gelezen, waaruit blijkt dat pesten niet zomaar uit te leggen is als agressief uitsluitingsgedrag van de één (dader) tegen de ander (slachtoffer)? Wie goed kijkt. ziet dat het veel ingewikkelder is dan dat: Huitsing toont op basis van grootschalige internationale netwerkanalyses aan dat basisschoolleerlingen soms pester, pestslachtoffer en ‘verdediger’ tegelijk zijn.
Of zou de staatssecretaris kennis hebben genomen van het fraaie etnografische promotieonderzoek van Suzanne Kuik uit 2013? In de Amsterdamse schoolklas die zij anderhalf jaar volgde, bleek pesten vooral te maken te hebben met de voortdurende strijd om de plaats in de pikorde, met populariteit, geslachtsidentiteit en ontluikende seksualiteit. Kuik laat zien hoe complex de dynamiek binnen een groep kinderen op weg naar de adolescentie kan zijn, en hoezeer die dynamiek te maken heeft met de cultuur waarin hedendaagse kinderen opgroeien.
Angst om gemarginaliseerd te worden is bij kind groot
Eisen als authenticiteit en excellentie vinden moeiteloos hun weg naar de schoolklas. Kinderen krijgen op allerlei mogelijk manieren te horen dat ze zichzelf moeten zijn, maar tegelijkertijd leren ze impliciet en expliciet dat je zélf wat van je leven moet maken. Wie daarin faalt, heeft dat min of meer aan zichzelf te danken.
De angst om op school of in de klas gemarginaliseerd te worden, is bij veel kinderen zo enorm, dat ze zich van de weeromstuit aansluiten bij collectieve pogingen om ánderen te marginaliseren. De Belgische psychoanalyticus Paul Verhaeghe maakt in zijn bestseller Identiteit een vergelijkbare analyse: het feit dat 10 tot 15 procent van de volwassenen op de werkvloer wordt gepest door collega’s is volgens hem een uitdrukking van een cultuur waarin mensen vooral elkaars concurrenten zijn geworden.
In een samenleving die onvoldoende mogelijkheden biedt voor de fundamenteel menselijke behoefte aan verbinding, zoeken mensen aansluiting bij elkaar “op grond van vaak bedenkelijke gemeenschappelijke kenmerken, van het delen van hetzelfde ziektelabel tot aan het pesten van hetzelfde slachtoffer”.
Schuld ligt teveel bij individu
Via de bril van de moderne gedragswetenschappen en de kinderpsychiatrie is echter een heel ander beeld van pesten geconstrueerd. Pesten wordt tegenwoordig voornamelijk als een individueel probleem gezien. Bij pesters wordt vooral naar gestoorde agressieregulatie gekeken, maar meer recent ook naar depressies, angststoornissen en ADHD. Bij gepesten gaat het vooral om psychologische kwetsbaarheid en een gebrek aan sociale weerbaarheid.
En ongetwijfeld zullen we binnenkort de eerste publicaties kunnen zien waarin de kans op pesten/gepest worden in verband gebracht wordt met een of andere aberratie in de hersenen. In de publieke discussie wordt aan dit medicaliserende discours nog een sterke morele lading toegevoegd door termen als daders en slachtoffers te gebruiken.
Al met al zijn we dus bezig om een zeer naar, maar ook complex fenomeen te simplificeren door er een individueel, medisch of moreel probleem van te maken. Daarmee dreigen we te vergeten dat pesten ook een spiegel van de beschaving is.
Momenten van harmonie
Wat is nu de oplossing? Als je van pesten een psychomedisch probleem maakt, moet je het ook op de bijbehorende manier aanpakken, met gedragsinterventies of pillen. Als je er een morele lading aan geeft moet je polsbandjes ontwikkelen, emotietelevisie maken of, zoals de staatssecretaris doet, stoere taal uitslaan richting scholen en vermeende daders.
Maar stel nu eens dat we in alle openheid toegeven: pesten hoort kennelijk tot het repertoire van kinderen (én volwassenen) in een cultuur die steeds competitiever en individualistischer wordt. Wat kunnen we doen om daar tegenwicht aan te bieden, om te beginnen in de scholen?
Suzanne Kuik laat zien dat ‘momenten van harmonie’ er in een groep voor kunnen zorgen dat het pesten naar de achtergrond verdwijnt, bijvoorbeeld tijdens overgangsrituelen zoals een eindmusical. Iedereen zit dan in hetzelfde schuitje: op weg naar een toekomst vol spanning en onzekerheid.
Symptoombestrrijding
Dat roept de vraag op of er in ons onderwijs nog wel voldoende momenten van harmonie worden gecreëerd. Moeten we niet meer doen aan het bevorderen van verbindende schakels tussen leerlingen, naast alle diversiteit die het moderne leven nu eenmaal kenmerkt?
Behalve mooie rituelen en ruimte voor de kunsten lijken burgerschapsvorming en mensenrechteneducatie mij goede kandidaten om een sense of community te bevorderen. Burgerschapsvorming omdat we kinderen daarmee uitdagen om zélf en met elkaar verantwoordelijkheid te leren dragen en conflicten op te lossen; mensenrechteneducatie omdat die wederkerigheid als uitgangspunt heeft: je hebt de plicht om rechten die je voor jezelf belangrijk vindt ook aan anderen te gunnen.
De antipestprogramma’s van Sander Dekker zijn symptoombestrijding, een pilletje tegen uitwassen van een doorgeslagen competitiecultus. Met competitie is niks mis, mits er voldoende pedagogisch tegenwicht wordt geschapen. We voelen ons nu gedwongen om pesten tegen te gaan, terwijl we eigenlijk – om met Martha Nussbaum te spreken - medemenselijkheid zouden moeten cultiveren. Daar heb je geen antipestprogramma’s voor nodig, maar gewoon goede scholen!