Radicale jongeren onderzoeken is een hele kunst

Pedagoog Micha de Winter onderzoekt met enkele collega's (radicale) idealen onder jongeren. Eén van de geïnterviewden verdenkt de wetenschappers van connecties met de AIVD. Hij diende daarom een WOB-verzoek in.

Sinds een paar jaar doe ik met enkele collega’s onderzoek naar jongeren met sterke of extreme idealen. Hiermee bedoelen we jongeren die in de samenleving meestal als ‘radicaal’ en dus als een veiligheidsrisico worden aangeduid. Als pedagogen zijn we echter geïnteresseerd in de vraag wat deze jongeren precies beweegt, hoe de ontwikkeling van hun idealen verloopt en welke rol de verschillende socialiserende omgevingen zoals gezin en school daarin spelen.

Zo interviewden we jonge neonazi’s die vinden dat het Germaanse ras desnoods met geweld verdedigd moet worden tegen joden en moslims (“de Holocaust was een goede zaak”), spraken we met jonge moslimfundamentalisten die vinden dat je burgers in het westen mag aanvallen omdat hun regeringen het op de islam gemunt hebben, en hoorden we van dierenrechtenactivisten dat geweld tegen mensen gerechtvaardigd kan zijn als de bescherming van dieren dit noodzakelijk maakt.

Naar aanleiding hiervan schreven we een boekje, getiteld Idealen op drift. ‘Idealen’, omdat alle jongeren strijden voor een in hun ogen ideale en rechtvaardige samenleving; ‘op drift’ omdat we constateerden dat de meeste jongeren nauwelijks serieuze tegenspraak kregen. 

Veel ouders geven de strijd op, en op scholen kiest men meestal voor een verbod op extremistische uitingen. Wij pleitten voor een perspectiefwisseling: beschouw deze jongeren niet uitsluitend als veiligheidsrisico, maar treedt ze juist tegemoet als actieve, weliswaar fanatieke burgers met wie blijvend het debat en vooral de verbinding moet worden gezocht.

Onlangs kregen we een klacht van het bureau Jansen & Janssen, een ‘grondrechtencollectief dat politie, justitie en inlichtingendiensten kritisch volgt’. Eén van de door ons geïnterviewde jongeren meldde zich bij J&J omdat hij zich door ons misleid voelde.

Volgens hem was hij gevraagd mee te doen aan een onderzoek naar jongeren met sterke idealen, terwijl hij pas later ontdekte dat het om radicaliseringsonderzoek ging. Toen hij ook nog ontdekte dat een van onze onderzoekers ooit een administratief baantje bij de politie had gehad, was de cirkel rond: dit onderzoek moest wel een dekmantel zijn van de AIVD.

Hij eiste daarom dat zijn interviewmateriaal zou worden vernietigd. Natuurlijk hebben we dat gedaan, en hebben we de klagers uitgenodigd voor een gesprek. De reactie op die uitnodiging was een klacht bij de universitaire vertrouwenscommissie.

Ook die commissie stelde een gesprek voor, en drie onbeantwoorde uitnodigingen later ontving de Universiteit van J&J een WOB-verzoek (Wet Openbaarheid van Bestuur): men eist alle stukken op die betrekking hebben op de financiering van ons onderzoek. Uit het verzoek wordt duidelijk dat men vooral graag wil weten of wij als onderzoekers de facto voor de AIVD werken.

Wij hadden de indieners ook zonder WOB-verzoek uit de droom kunnen helpen: een band met de AIVD kan niet worden gevonden omdat die eenvoudigweg niet bestaat, en omdat wij die vanuit onderzoeksethische overwegingen ook nooit zouden accepteren.

De hamvraag is echter hoe je mensen die consequent weigeren het gesprek met je aan te gaan ooit van je integriteit kunt overtuigen. Wie de wereld ervaart als een complot wil zo min mogelijk tegengeluid toelaten. Dat geldt voor veel van de jongeren die we geïnterviewd hebben, en kennelijk ook voor hun detectives. Het is een dilemma dat we gemeen hebben met veel ouders van de betreffende jongeren.

Voor hen zit er weinig anders op dan te volharden in een liefdevolle bejegening, waardoor hopelijk na verloop van tijd weer ruimte voor gesprek en nuance ontstaat. Ik kan niet beloven dat ik van Jansen en Janssen ga houden, maar wel zullen we blijvend de verbinding zoeken in de hoop dat er uiteindelijk gediscussieerd in plaats van geWOBt wordt.

Advertentie