We gaan voor goud

Topsporters moeten jaar in jaar uit buffelen, gefocust blijven, nieuwe technieken ontwikkelen en goede maar kritische coaches zoeken. Dat geldt ook voor jonge wetenschappers, zegt Marian Joels. Wetenschap als topsport zonder zweet.

Verfrissend, nietwaar, om ruim twee weken lang naar de Olympische Spelen te kijken? Tenminste, na al die treurnis van het EK voetbal, met alleen maar miljonairs die zuinigjes voor de camera uitlegden waarom ze wel of geen kansen hadden gecreëerd, een term die alleen maar in de boekjes staat van degenen die mediatraining aan voetballers geven want verder hoor je het gelukkig nooit. En toen we aan het voetbal waren ontsnapt kwamen wekenlang alleen maar tennissende of fietsende sporters in beeld. Ik had wel te doen met Mart Smeets die de moed er in hield en avond na avond de televisie moest vullen met niets. Trouwens, de kijker kreeg het ook voor de kiezen want waar we tot eind juli ’s avonds naar konden kijken maakte bijna dat je naar Pauw en Witteman ging verlangen en dat is ook al niet mijn dagelijkse hoogtepunt. Tot eind juli dus allemaal televisie-ellende, maar daarna was het dan ook echt genieten.

De sport zelf was briljant. Brood en Spelen, je snapt waarom de Romeinen er voor naar het stadion kwamen. Van het ballet van de ritmische gymnastiek, het synchroon springen van de duikplank tot het handboogschieten: ik vond het allemaal geweldig amusement. Maar wat me het meeste trof waren de sporters zelf en het beeld dat we van hen kregen via de televisie. Authentieke mensen die echte emoties lieten zien en in hun eigen woorden met ons deelden wat hen drijft. En dat is nogal wat. Als twaalfjarige zeggen: “Op dat Olympisch podium, daar wil ik zelf ooit staan” en dan alles maar dan ook alles in het werk stellen om daar te komen. Wat je er voor moet doen, naast veel talent hebben natuurlijk? Gemiddeld 25 uur per week buffelen, jaar in jaar uit, jezelf voortdurend verbeteren, gefocused blijven, nieuwe technieken ontwikkelen (de 3x toer van Epke), je niet laten afleiden door andere dingen, de eerste in je discipline willen zijn en blijven, een omgeving hebben die je steunt, goede maar kritische coaches opzoeken, alle teleurstellingen en tegenslagen kunnen incasseren én overwinnen. Dat breng je alleen maar op als je je sport ontzettend leuk vindt en passie hebt voor waar je mee bezig bent. Dát was het wat me het meest fascineerde wanneer ik het verhaal van deze jonge mensen hoorde: hun aan bezetenheid grenzende passie om hun sport te bedrijven en daarin uit te blinken.

Diezelfde passie zie ik ook vaak bij jonge mensen in de wetenschap en als het goed is houd je die passie je hele leven. Wetenschap als topsport zonder zweet, om André Bolhuis te parafraseren. Het is precies het profiel dat Veni-commissies zoeken tijdens de interviews. Want wat moet de jonge wetenschapper doen om uiteindelijk bij de top te komen, naast intelligent zijn? Gemiddeld 75 uur per week aan dat ene onderwerp werken, jaar in jaar uit, je doelen steeds hoger stellen, gefocust blijven, nieuwe technieken ontwikkelen, je niet laten afleiden door andere dingen, de eerste zijn die met een ontdekking komt, een omgeving hebben die je steunt, naar goede maar kritische senior wetenschappers luisteren, en vooral…alle teleurstellingen en tegenslagen kunnen incasseren én overwinnen. Je komt er niet mee in het programma van Mart Smeets, maar wel op een internationaal podium. Je bijdrage aan het leven van anderen in de wereld heeft ongetwijfeld een lagere amusementswaarde, maar voor het welbevinden van de mensheid zijn de opbrengsten van de wetenschap goud waard.

Advertentie