Wie mogen tuinieren in de academische moestuin?

Vorige week donderdag kwamen docenten, studenten, en medewerkers van de UU bijeen om te praten over de bedoeling van universitair onderwijs. Omdat niet iedereen aanwezig kon zijn vanwege corona-zorgen, andere interessante conferenties die op dezelfde dag werden georganiseerd, of onderwijstaken, delen we hier graag een aantal observaties van de dag.

De Onderwijsparade stond dit jaar in het teken van de grote vraag ‘wat is de bedoeling van universitair onderwijs’. Een uitdagende vraag in tijden van groeiende kritiek op de verregaande neoliberalisering van de universiteit en de opkomst van de discussie over anders erkennen en waarderen.

In haar keynote vertrok hoogleraar Giselinde Kuipers vanuit het idee dat universitair onderwijs niet alleen gaat over het opdoen van kennis en kunde, maar bovenal gaat over het leren van dingen die bijdragen aan wat voor mens je wordt, en met welke houding je de wereld tegemoet treedt. Studenten leren bijvoorbeeld niet alleen om complexe vraagstukken te analyseren vanuit verschillende perspectieven, maar ook om te reflecteren op hun eigen perspectief op die vraagstukken en de persoonlijke ontwikkeling die ze doormaken tijdens hun studie. Dit is een grote verantwoordelijkheid voor henzelf, maar ook zeker voor de docent.

Kuipers vergeleek het universitair onderwijs met tuinieren: “Alles wat je doet, ook als het niks is, heeft een effect op hoe de tuin eruit komt te zien”. Een heldere boodschap voor de docent: jouw manier van tuinieren bepaalt mede hoe studenten de universiteit doorlopen, wat voor mensen ze daarvan worden, en de lessen waarmee ze invulling geven aan hun rol in de maatschappij. De quote over tuinieren en het cultiveren van studenten bleef, zoals een goede metafoor dat doet, lekker in ons hoofd hangen.

Na de keynote organiseerden wij een sessie over de academische gemeenschap. Als het verzorgen van universitair onderwijs over tuinieren gaat, dan is de academische gemeenschap de buurtmoestuin waarbinnen gezamenlijk getuinierd wordt. Maar wie mag, kan, er lid zijn van die moestuin en hoe zou die eruit moeten zien?

De vraag wie er lid mag zijn, vulden de deelnemers aan onze sessie ten eerste ethisch in: de academische gemeenschap draait om normen en waarden. Over identiteit werd niet gerept, noch vond het idee dat een lidmaatschap van de gemeenschap contractueel zou moeten worden vastgelegd (bijvoorbeeld door een dienstverband of een studenteninschrijving) veel ingang.

Maar wat zijn die normen en waarden dan? Daar liepen we met elkaar tegen een ingewikkeld dilemma aan. Aan de ene kant zijn ‘de feiten heilig’, en dus is er voor hen die met die feiten een loopje nemen geen plaats. Maar tegelijk geldt ook: ‘twijfel is heilig’, want de wetenschapper hoort niet blind te varen op wat anderen zeggen en moet durven tegen de stroom in te gaan. Voor dogmatici, kortom, is aan de universiteit geen plaats. Maar wat als het nu juist de feiten zijn waaraan getwijfeld wordt? Het is een spanning die in een discussie van een uurtje niet werd opgelost. 

Hoe wordt er dan getuinierd in de moestuin? Gaat dat met name over persoonlijke vorming, zoals Kuipers eerder die dag betoogde? Dat bildung-ideaal is iets waar velen naar zeggen te streven, en dat gebeurt volgens velen het beste in een kleinschalige omgeving. Maar toen gerealiseerd werd dat kleinschalig betekent dat we concessies zouden moeten doen en minder studenten aan de universiteit kunnen ontvangen, sloeg de stemming om. De toegankelijkheid van de ‘buurtmoestuin’ staat voor velen haaks op het doel om selectiever te zijn en zo kwaliteit te garanderen.

Hoe ziet de toekomst van de moestuin eruit? Breed gedeeld was de roep om meer reflectie, zelfreflectie en reflectie op de wetenschap. We discussieerden over de vraag of het ideaal van ‘vorming door wetenschap’ – dat in Nederland zijn beslag kreeg in de Hoger Onderwijswet van 1876 – tot de beste vorming zou leiden, ook voor niet-wetenschappers. Echter, het is wel zo handig als er niet alleen wordt nagedacht over de inrichting van de moestuin, maar dat er soms ook gewoon groenten verbouwd worden. Dat zorgt wel voor een spanningsveld tussen theorie en praktijk: wat maakt iets dan wetenschap?

Als we deze discussie naast het voorlopige strategisch plan van de universiteit zetten, zien we dat de vorming van een academische gemeenschap daar als één van de hoofdambities terugkomt: “Onze studenten en medewerkers ervaren ruimte om zich te ontwikkelen. Medewerkers en studenten zorgen voor elkaar. We werken voortdurend aan een sterke community.” (Voorlopig Strategisch Plan UU, 2020) Het CvB onderschrijft evengoed het belang van vorming en zoekt voornamelijk naar een manier om zorgzaam met de buurtmoestuin om te gaan. De observaties van Kuipers en de deelnemers aan onze sessie sluiten voor een groot deel aan bij deze ambities. In het licht van het nieuwe strategisch plan en onze gesprekken tijdens de Onderwijsparade achten we het van groot belang om over de betekenis en vormgeving van ‘onze buurtmoestuin’, de academische gemeenschap, na te blijven denken en daar voor jezelf – en met collega’s en studenten –antwoorden op proberen te formuleren.

Met dank aan Giselinde Kuipers, Nina van der Bent, en Marin Kuijt.

Advertentie