Zweedse puberteit

Als immigrant in een land waar je de taal niet spreekt, ben je als een baby. Alles om je heen is nieuw en je begrijpt er bijzonder weinig van. Een dergelijke uitspraak las ik pasgeleden op de blog van een lotgenoot, die evenals ik in den vreemde studeert. Terugdenkend aan mijn eerste dagen in Lund, toen ik verward en overweldigd door het stadscentrum liep en me een slechte fiets voor veel geld liet aansmeren – die stomme kronen ook -  kan ik me wel in die uitspraak vinden.  


Het goede nieuws is dat het proces van volwassenwording stukken sneller gaat als je die voor een tweede keer ondergaat. Mijn eerste woordjes sprak ik bijvoorbeeld al na een dag of twee en ik denk dat je kunt zeggen dat ik het, ruim een jaar later, aardig doe als adolescent, met een Zweeds adres en persoonsnummer en een Zweedse bankrekening. Ik weet waar de goedkope groentewinkel is en doe standaard mijn schoenen uit als ik ergens binnen kom: Zweden heeft mij goed opgevoed. Afgezien dan van de taal. Wat het Zweeds betreft, bevind ik mij voorlopig in de puberteit.

Zulks wordt dagelijks duidelijk in de Zweedse les voor gevorderden, waar onze docente  met achtenswaardig geduld tracht ons taalniveau naar academische hoogten te tillen. En waar ik en mijn twintig internationale klasgenoten zonder problemen koffie bestellen of naar het weerbericht luisteren, blijken onze benen, bezig met de puberale groeispurt, niet altijd in staat de stap naar volwaardig Zweeds te maken.

Zo discussieerden we recentelijk over het verschil tussen democratie en dictatuur en waarom die eerste te prefereren is boven de tweede. Met onze taalbeheersing krijg je dan uitspraken als: “In een dictatuur ben je niet vrij, terwijl je dat toch wel bent in democratieën. En: in een democratie worden leiders op een eerlijke manier gekozen. In dictaturen niet. Dat is werkelijk slecht.” Beelden van het debattoernooi in de brugklas drongen zich onwillekeurig aan me op.

Toen we vorige week een presentatie over een ‘mythisch’ persoon moesten houden, bleek ook hier dat we ons op onderbouwniveau bevonden. Onze presentatie had de diepte van een pierenbadje, de slecht opgemaakte PowerPointpresentatie bevatte spelfouten en al onze informatie kwam van de Zweedse (en Engelse, maar zeg dat niet tegen mijn docente) Wikipedia.

De opdracht voor volgende week is inmiddels ook bekend: doe een mini-onderzoekje in groepjes. Het onderwerp is ‘taal’ en een sample-groep van vijf tot tien proefpersonen wordt genoeg gevonden voor het meten van resultaten. “Weet iedereen wat een enquête is”, vraagt de docente nog even voor de zekerheid. Niet ten onrechte overigens, want een deel van de groep kent het woord ‘enkät’ inderdaad niet.

Gelukkig loopt de cursus nog tot december en hebben we nog wat tijd om op te groeien. Hopelijk bereiken we de volwassenheid voor het slottentamen.

Advertentie