De dokters van morgen

Lea ter Meulen is genomineerd als campuscolumnist 2015. Haar column gaat over de huidige bewoners van het IBB, de dokters en advocaten van morgen.

Je zou het niet zeggen als je over het terrein loopt, maar hier wonen dus de advocaten van morgen, de pedagogen, de doktoren, de docenten maatschappijleer. Later zullen ze in een rijtjeshuis in een kindvriendelijke wijk wonen, met een keurig gesnoeide rozenstruik in de voortuin, een soezende kat op de vensterbank en een pruttelend koffiezetapparaat op het aanrecht. Ze zullen de ramen zemen, de teakhouten tuinmeubels beitsen en zo nu en dan de waterkoker ontkalken.

Maar voorlopig wonen ze nog even hier. Hier is: een flat en wat laagbouw omringd door een lap asfalt, die bezaaid is met rijen roestige fietsen, fout geparkeerde auto’s, bevlekte bureaustoelen zonder wieltjes en hoopjes natgeregend laminaat. Hier is: een huis met een onregelmatig tapijt van stof, kruimels en kaaskorsten, dat daar ligt omdat niemand eigenlijk weet waar je stofzuigerzakken kunt kopen. Hier is: een kamer waarin een stapel plakkerige bierkratjes als tv-meubel dient. Hier is: het Ina Boudier-Bakkercomplex, thuishaven van 1300 studenten.

Eigenlijk is het best een intrigerend idee dat die jongen die nu wel eens van het balkon piest, over een paar jaar misschien je gebroken enkel spalkt. Wanneer vindt toch die wonderbaarlijke ontpopping van slonzige student tot brave burger plaats? Gebeurt dat automatisch, op het moment dat je bijvoorbeeld eenendertig wordt? Zie je na een strenge toespraak van je moeder plots het licht – ‘God ja, zo’n gootsteen vol gestold varkensvet ís ook eigenlijk best goor’? Of is er een bepaald maximum aan gebroken glas en bedorven banaan dat je aankunt voordat je besluit dat het zo genoeg is geweest?

Misschien is de reden voor de omschakeling nog veel simpeler: omdat we later wel fatsoenlijk móeten zijn, en omdat het nu nog niet hoeft. Niemand berispt ons als we de stoep niet vegen. We hebben geen buurvrouw die we te vriend willen houden, omdat ze in de vakantie de kat voert. We hebben geen gestropdaste collega die even langskomt om zijn usb-stick op te halen.

Maar die tijd komt. We weten dat. We zijn er stiekem bang voor. En daarom zingen we de zwanenzang van onze jeugd extra uitbundig. We protesteren tegen de aanstaande volwassenheid met de hartstocht van een zebra die meegesleurd wordt tussen de kaken van een krokodil, maar nog even woest tegenspartelt. “Laat ons nu maar even brallen, lallen, lawaai maken, wildplassen, aanmodderen en rotzooi schoppen,” zeggen we. Dan hoeft het later niet meer, als we dokter zijn, of advocaat.

Advertentie