De stagespagaat, schipperen tussen werk en studentenleven
Als je stage loopt, sta je met één been in het werkende leven; het andere wordt nog even vastgezogen in het moeras van je studententijd. Campuscolumnist Lea ter Meulen zet die twee werelden tegenover elkaar.
Het werkende leven is dit: elke ochtend opstaan als het nog pikdonker en muisstil is. In dat donker proberen een schone rok, niet al te gekreukte blouse en ladderloze panty uit de kast te plukken, want je moet er uiteraard wel representatief uitzien. (Je kunt er ook representatief voor de groep ‘studenten’, ‘daklozen’ of ‘manisch depressieve huismoeders’ uitzien, maar zo bedoelt men dat woord niet. Men bedoelt: netjes.)
Werken is slaperig in de ochtendtrein zitten met honderden andere slaperige forenzen, eendrachtig in mild chagrijn. Intussen een banaan of twee wegwerken, want je moest kiezen tussen douchen of ontbijten, en heel hard Joni Mitchell luisteren, want dat maakt elke ochtend een beetje draaglijker.
Werken is: soms dingen doen die je heel erg leuk vindt, echt waar, maar ook best wel vaak dingen doen waar je een grondige hekel aan hebt. Zoals formulieren invullen, vergaderingen voorbereiden, bellen, ordenen, gebeld worden, invoeren, archiveren.
Het is: structureel geen tijd hebben voor lunchpauze, omdat er nog rapporten af moeten.
Het is: ’s avonds doodmoe thuiskomen, en dan eigenlijk nog wat e-mails moeten beantwoorden en de was doen (want morgen moet je wéér iets representatiefs aan), maar daar dan heel weinig zin in hebben.
Het is: van lieverlee dan maar op de bank ploffen met een kom opgewarmde spaghetti en moedeloos staren naar de bekruimelde ontbijtbordjes, op te vouwen was en stapeltjes papier die zich om je heen hebben geaccumuleerd. Kom je in het weekend wel aan toe.
Het studentenleven is dit: nog geen geld hebben voor een fatsoenlijke garderobe die bestaat uit meer dan twee blouses (die glanzende blauwe telt namelijk niet mee, want dat decolleté is niet helemaal safe for work).
Het is: toch nog naar de bioscoop willen op dinsdagavond, want je bent per slot van rekening Nog Jong.
Het is: donderdagnacht wakker worden van je bovenburen, die heus proberen heel zachtjes thuis te komen, maar daar in hun vergevorderde dronkenschap maar gedeeltelijk in slagen.
Het is: toch nog willen dansen op zaterdagavond, want je bent dus Nog Jong – hadden we al gezegd dat we Nog Jong zijn?
Het is: op de brakke zondag die volgt op de bank ploffen met een kom opgewarmde spaghetti en moedeloos staren naar de bekruimelde ontbijtbordjes, op te vouwen was en stapeltjes papier die zich om je heen hebben geaccumuleerd. Kom je na het weekend wel aan toe.
Nee, in retrospect was studeren heerlijk. Er was een volledig programma voor je samengesteld. Je mocht interessante artikelen lezen en had eersterangs plekken voor lezingen door zwaargewichten in je vakgebied. Papers kon je thuis schrijven, met een pot koffie en een pak koekjes op je bureau. Voor colleges hoefde je op z’n vroegst om negen uur op te komen draven. In een spijkerbroek met sneakers, of een joggingbroek desnoods. En als je dan op zaterdagavond ging dansen, hoefde je geen hevige golf van verstandigheid te bedwingen.
Het is precies zoals Joni Mitchell zingt, met haar droef-vrolijke meisjesstem: you don’t know what you’ve got ‘till it’s gone.