Geluk bij een ongelukje op het fietspad
Elk moment dat ik buitenshuis ben, probeer ik zoveel mogelijk in mij op te nemen om thuis wat te kunnen vertellen. Want de eettafelgesprekken verstommen naarmate de Coronacrisis vordert; we hebben alle zout- en peperpotjes bestudeerd en weten niets nieuws meer te vertellen over de tuin waar we vanaf onze eettafel over uitkijken. Gelukkig maakte ik van de week weer wat mee.
Het is mooi fietsweer en ik fiets een rondje door Utrecht. Als ik langs het station kom, haalt een man op een zwarte stadfiets mij in. Hij zit voorovergebogen over zijn fiets en heeft er flink de vaart in. Op zijn bagagerekje staat een grote emmer witte muurverf, van de Gamma. Zo te zien heeft ook hij opgeruimd en is tot de conclusie gekomen dat zijn muur wel een verfbeurt kan gebruiken. Met zijn rechterhand houdt hij de emmer in evenwicht, zijn linkerhand omklemt het stuur.
Het verkeerslicht springt op groen en de man gaat wat harder fietsen om het licht te halen. Een medefietser heeft dezelfde gedachte en houdt even geen rekening met de 1,5 meter. De man met de verf schrikt van de plotselinge nabijheid en weet nog net zijn stuur vast te grijpen om in balans te blijven. Maar de emmer verf is uit balans, wankelt en valt op het fietspad. Het deksel schiet van de emmer en de verf spat eruit.
De man stopt en kijkt verdrietig naar de witte verfvlek. Hij pakt de emmer op die nog halfvol zit met verf. Uit zijn tas pakt hij een kartonnen bekertje en probeert daarmee de verspilde verf weer terug te scheppen in de emmer. Ik vind dat ik wel even kan helpen, en zet mijn fiets neer.
‘Kan ik u helpen meneer?’ vraag ik hem.
‘Ja, nee, euhm,’ zegt hij twijfelend, naar zijn witte handen kijkend. ‘Ik vermoed dat dit weinig zin heeft.’
Ik heb inderdaad ook een zwaar hoofd in de redding van de witte muurverf, maar weet niet goed hoe ik dat sympathiek verwoorden moet.
‘Ach,’ zegt de man, terwijl hij het verfscheppen staakt. ‘Een halve emmer is misschien ook wel genoeg voor de muur.’ Hij doet het deksel op de emmer en staat weer op. ‘Weet je, nu heb ik tenminste ook weer een mooi verhaal om vanavond aan tafel te vertellen.’
Ik bied hem mijn snelbinders aan zodat het ongeluk zich niet kan herhalen en kijk hem dankbaar na als hij wegfietst. Hij een mooi eettafelverhaal, ik een mooi eettafelverhaal. En wie weet hebben ook alle komende voorbijgangers een mooi eettafelverhaal als ze met eenzelfde hoeveelheid fantasie als ik langs het witte kunstwerk fietsen.