Drie vorken, een mes en 16 borden
Hospiteerhel
Mijn oude huisbaas in Oog in Al ging scheiden (niet voor de eerste keer) en vertelde ons dat we het huis uit zouden moeten. Het kwam mij niet slecht uit; ik ging toch een jaar naar Engeland en had nog geen idee of ik daarna terug zou keren naar Nederland. Ergens leek het me wel lekker om al mijn spullen op te ruimen en aan een nieuw avontuur te beginnen. Afgelopen juni werd het dan toch duidelijk dat ik in september gewoon weer iets in Utrecht zou gaan doen.
Ik maakte mezelf wijs dat het nog geen zin had om al in juli op zoek te gaan naar een kamer. Ik moest even bijkomen; het leek me fijn om nog wat meer te sparen; ik had geen tijd en energie om te hospiteren, laat staan te verhuizen. Augustus. Ook toen kwam het niet uit. Ik was lang in Italië, waarvan het laatste deel van die tijd boven op een berg zonder internet of elektriciteit. Onmogelijk om dan in te loggen op “Kamer in Utrecht”.
Bovendien dacht ik er te lichtzinnig over. De vorige keer dat ik ging hospiteren, had ik gelijk raak geschoten bij mijn eerste hospi. Bovendien was ik nu ouder, had ik al op kamers gewoond en had ik “mijn eigen leventje in Utrecht, maar ook nog zin om af en toe gezellig samen een drankje te doen”. Dat moest dus goed komen.
Na mijn vakantie in Italië, schoot een heel lieve vriendin mij tijdelijk te hulp. Vanuit haar huis in Amsterdam begon ik het studiejaar en mijn zoektocht. Dankzij mijn buitenlandervaring was ik ongelofelijk verlicht geworden, maar helaas betekende dat ook dat ik op de gemiddelde Utrechtse student nog vreemder voorkwam dan voorheen.
De zoektocht naar een kamer begon ook nog eens met een hoop klassieke beginnersfouten: mailtjes met het verkeerde huis in de aanhef, mailtjes waarvan je duidelijk kon zien dat ze doorgestuurd waren, mailtjes naar mannenhuizen. Een paar keer werd ik op hospi’s uitgenodigd waar ik eigenlijk helemaal niks te zoeken had. Toen de helft van een huis een enorme gouden zeester om hun nek had hangen, had ik eigenlijk na vijf minuten gewoon weg moeten gaan. Ook heb ik één keer gehospiteerd bij vegans die merkwaardig genoeg enorme Formule 1-fans waren, en baalde ik ook nog echt toen ik het niet werd.
Het is moeilijk niet onzeker te worden van hospiteren, zelfs als je bijna bejaard en onserieus bent en redelijk veel aan yoga doet. Ik sprak mensen die met hun 30ste hospi bezig waren, en de moed zonk me in de schoenen. Ook huizen die zeiden dat ze op zoek waren naar een ‘wat rustiger persoon’ zaten niet te wachten op een hospitant die er stilletjes bij zat. Ik kreeg begrip voor de SSH, die voor een deel van haar kamers ging stoppen met hospiteren. Iedereen om me heen vroeg of ik al een kamer had, om me vervolgens minachtend aan te kijken als ik zei dat het nog niet gelukt was. Ik herkende het bij mijn vroegere zelf: het is heel menselijk om te denken dat andere mensen er niet álles aan doen om een kamer te vinden.
Het enige wat me er doorheensleepte, was de gedachte dat ik hier een column over zou gaan schrijven. Dat moment is nu daar! Ik heb een kamer en dus is het tijd om in de dertig dozen te kijken die ik meer dan een jaar geleden in een brakke bui heb ingepakt terwijl mijn vader me vroeg of ‘het echt geen tijd was om een paar spulletjes weg te doen’. Wens me succes met mijn drie overgebleven vorken, één mes en zestien borden, een brandladder, twee witte sofa’s en tijdens de lockdown gehamsterde blikken bonen.