Ik kan jou niet l u c h t e n
Ik voel mij niet langer een tandarts boven een mond vol tanden
als ik de bus naar het centrum neem.
Als ik de bus naar het centrum neem.
Ik neem niet langer de bus naar het centrum.
Liever ploeteren met regenjassen en waterplassen,
dan nabijheid van mijn medereizigers.
Hun adem per direct op mijn handen,
hun dampen in mijn kleren.
Als ik de fiets naar het centrum neem
geniet ik vrij verkeer.
Als ik de fiets naar het centrum neem
ontwaar ik ongewild opgevouwen parasols,
stapels stoelen.
Als ik de fiets naar het centrum neem
zwoeg ik door opgehoopte blaadjes.
rood-geel-bruin ligt vrijuit op de klinkers
nu er geen Coca-cola netten staan uitgestald.
Als ik de fiets naar het centrum neem,
passeert een bus –
een wind raast door de blaadjes
blaast rood-geel-bruin tegen mijn wiel.
Ze raken in mijn spaken.
Hoeveel blaadjes zouden nodig zijn om mijn wiel lucht te dichten?
Hoeveel luchtdichte platen zouden voldoen om veilig verkeer weer te garanderen?
dan is.
jouw lucht mijn lucht niet
mijn lucht blijft mijn lucht
ik adem mijn adem in en uit
– geen toevoer nodig –
jouw zelfvoorzienend universum loopt parallel aan mijn zelfvoorzienend universum
maar het vacuüm tussen
jou en mij
is te
luchtledig
om door de ruimte nog
een sprong te wagen.