Ik krijg buikpijn van die samenwerksores

Met een groepje een paper maken. Als je niet snel een team hebt, moet je al snel met de einzelgänger, freeloader of schlemiel aan het werk. Lea ter Meulen wil groepjes op basis van ambitie.

Het gebeurde allemaal voor ik drie keer geknipperd had: nadat de docent had aangekondigd dat het paper in tweetallen geschreven moest worden, werden er direct betekenisvolle blikken uitgewisseld, vingers gewezen en schouders aangestoten. Binnen een mum van tijd was alles beklonken en bezegeld. Ik keek wat verloren om me heen.

Een meisje dat in de hoek van het lokaal had gezeten liep naar me toe. Zij en ik waren als laatste overgebleven. We keken elkaar doodsbenauwd aan, want iedereen weet dat zij die bij de groepsvorming buiten de boot vallen in drie categorieën te verdelen zijn: sociaal gestoorde einzelgängers, werkschuwe freeloaders, en schlemielen. “Ik heet N.,” zei het meisje. Ik wist nog niet tot welke groep N. behoorde. Ze glimlachte in elk geval vriendelijk naar me, wat elke hoop dat ze in categorie één viel al snel deed verdampen.

Toen ik thuiskwam na het werkcollege smeet ik mijn tas chagrijnig op de grond en ontstak ik in een melodramatische monoloog over N.’s vermeende gebrek aan arbeidsethos en schrijfvaardigheid. “Het wordt een ramp,” jammerde ik. “We worden het natuurlijk nooit eens over een onderwerp. N. schrijft na wekenlang aandringen een rammelend stuk, dat tot overmaat van ramp overgenomen blijkt te zijn van een Wikipediapagina. We krijgen een 1. Ik zak voor het vak. Van ellende ga ik aan de drank, en...” “Nou, nou,” suste huisgenoot R. “Zo erg kan het allemaal niet zijn.”

Zo erg kan het wél zijn, weet ik toevallig uit ervaring – de samenwerking zelf, dan. Natuurlijk, er zijn die zeldzame gevallen waarbij je elkaar aanvult als Kwik, Kwek en Kwak en waarbij je academische interesses in elkaar haken als de Olympische ringen. Ik heb dat meegemaakt, en ik moet zeggen: het is vele malen leuker dan alleen werken. Maar vaak gaat het anders. Dan is er al vanaf de start gebakkelei over de taakverdeling of de planning. Of iemand schrijft in Engels dat bijna niet te ontcijferen is. Of de losse stukken tekst moeten uren voor de deadline nog enigszins aan elkaar geouwehoerd worden. Nee, samenwerken – ik krijg er buikpijn van.

En dat terwijl er, denk ik, een vrij simpele oplossing is voor een groot deel van die samenwerksores. Mijn voorstel: deel groepen in op basis van het cijfer dat studenten voor een opdracht willen halen, of de tijd die ze erin willen investeren. Wie zich als doel stelt een negen te halen, komt terecht bij andere enthousiastelingen. Vind je een zesje ook wel prima? Geen probleem: je groepsgenoten willen er ook niet al te veel tijd in steken. Voorkomt een hoop buikpijn.

“Hoe ging de samenwerking met N. nou eigenlijk?,” informeerde huisgenoot R. een paar weken na het eerste werkcollege. “Oh, goed hoor,” mompelde ik. Ik voelde mijn gezicht rood worden. N. en ik waren het snel eens geworden over onze aanpak, stuurden elkaar artikelen toe, en hadden middagenlang samen aan het paper gewerkt. N. bleek aardig en punctueel, en ze schreef vlekkeloos Engels. Ze had, net als ik, tot een vierde categorie behoord: mensen die overblijven omdat ze simpelweg niemand in de groep kennen.

Advertentie