Oh, oh, Utereg

Utrecht is van iedereen, maar, zo ontdekte campuscolumnist Dieudonnée van de Willige,  van sommige mensen net wat meer dan van andere.

Utrecht studentenstad! Maar ook Domstad, stad van de werfkelders, aartsbisdom en de plek waar jaarlijks duizenden NS-reizigers stranden. Àls vierde stad van Nederland ontkomt Utrecht niet aan typisch stedelijke problemen als overlast van daklozen en verslaafden. Niet het soort dat de rug recht met Straatnieuws of onder behandeling staat van een kliniek, maar het soort dat ik aantrof toen ik mijn fiets wilde pakken. Voor het fietsenrek stonden twee zichtbaar onfrisse mannen te smoezen, maar dat was – naar mijn idee – stukken minder relevant dan de fiets die bovenop de mijne gegooid was. Helaas voor mij bleek de fiets van een van de twee heren te zijn, die het duidelijk oneens was met mijn pogingen om het ding te verwijderen. De hieropvolgende dialoog bevat enige censuur, maar ik twijfel niet aan uw capaciteiten om dat alsnog zelf in te vullen.

“Je moet (potverdriedubbeltjes) met je (ongewassen handen) van mijn fiets afblijven!” Ik had duidelijk het recht niet om zijn fiets van de mijne af te halen, nee, dat had ik als nette burger eerst moeten vragen. “Meneer,” vervolgde ik, “als dat zo is, dan had u eerst aan mij moeten vragen of u uw fiets zo op de mijne had mogen gooien. Dan had ik ‘nee’ geantwoord en dan hadden we hier nu niet gestaan. Dat is ook niet netjes van u, of wel?” Zijn rechteroog keek me aan, zijn linkeroog bestudeerde zijn broekzak. Hij had duidelijk enkele seconden nodig om dit te verwerken en terwijl hij steeds kwader leek te worden, hielden omstanders hun adem in. “Wel (snotverdorie) jij ongelofelijk (ellendig) wijf! Jij bent vast weer zo’n arrogante (nare) student die denkt dat de stad van hun is! Die (vervloekte) universiteit! (Blasfemische krachtterm)!” Woest greep hij zijn fiets en positioneerde hem zorgvuldig zo, dat ik met die van mij geen kant meer op kon. Even leken zijn beide ogen het eens: ha, daar hebben we dat studentje tuk. Daarna beende hij scheldend en tierend weg.

Na drie passen hield hij in. “Je kan de (vervelende ziekte) krijgen!” De uitdrukking op zijn gezicht deed vermoeden dat hij zojuist de Slag bij Waterloo had gewonnen. Nog vier passen later bekroop hem de volgende geniale ingeving: “en je moeder ook!” Zijn vriend liet hij wat vertwijfeld achter. Dag, meneer, u ook een fijne dag. “Je heb hem kwoad gemaakt”, merkte de achtergelaten man op. “Hij mot die studenten hier niet.”

Utrecht is – mede dankzij de vele studenten – ook de bakermat van wetenschappelijke kennis. Gelukkig maar. Wanneer al die verwensingen uitkomen zal ik dat nog hard nodig hebben, om maar te zwijgen over wat het kan betekenen voor deze arme drommel.

Advertentie