Op vakantie naar huis
Twee uur reizen naar huis. Met de trein. Gevolgd door de zich openbarende cultuurverschillen. Het is net vakantie, vindt campuscolumnist Dieudonnée van de Willige. Die valt ook altijd tegen.
Treinreizen is voor mij onderdeel van het studieritueel geworden. In het weekend ga ik nog vaak terug naar mijn ouders, omdat de tegenstelling tussen Utrecht en Overijssel zo groot is. Het voelt als vakantie, de twee uur durende reis en het daaropvolgende cultuurverschil. Hoewel ik altijd zin heb om weer te beginnen, zie ik toch tegen de terugtocht op.
Halverwege mijn reis, op het treinperron van Zwolle, valt mijn oog op een prachtig getekende duif. Wit, als een vredesduif, maar bevuild met koperkleurige en grijze vlekken. Met wat fantasie lijken het haast vlekken van ingedroogd bloed en stof. In gedachten dwaal ik af – wat een prachtige metafoor voor de hedendaagse maatschappij. In tegenstelling tot de meeste stationsduiven is dit exemplaar echter nog niet kreupel door verminkte, knoestige pootjes. Zou dat betekenen dat..?
Mijn gefilosofeer wordt bruut onderbroken door een oudere vrouw die met een blauwmetalen kruk richting de duif beent. Zij is duidelijk wel kreupel. Het moet haar zijn opgevallen dat ik gefascineerd naar de duif keek, daar ze haar kruk optilt en zich inbeeldt dat het een geweer is. Ze schiet de duif neer: “doefff”, klinkt het volgens haar. Ze kijkt me uitdagend aan. Verstoord werp ik haar een giftige blik toe. Ik had haar het liefst met een denkbeeldig machinegeweer neergeknald. Rat-tat-tat-tat-tat, had dat volgens mij dan moeten klinken. Ik doe het niet. Ik ben nog niet kreupel.
De interruptie is tekenend voor de rest van mijn treinreis. Waar ik luttele dagen geleden nog tevreden mijn gratis kop NS-thee had gedronken, omdat ik de op handen zijnde grote treinstoring tien minuten te slim af was geweest, had ik moeten weten dat dit niet ongestraft kon gaan. Het leven is geen witte duif, maar een vreemd, bevlekt exemplaar dat met de nodige zorg hopelijk mobiel blijft. Een vlag op een modderschuit. Eenzelfde openbaring moet degene hebben gehad die zich even voor Ermelo voor de trein wierp, want de komende drie uur staat mijn leven in het teken van een met koperkleurig bloed besmeurde trein. In de trein staan we als sardientjes op elkaar gepakt – net als in bus 12, leer je dan je medemens pas echt goed kennen. Niemand die zich geroepen voelt om op te staan voor een hoogzwangere vrouw, escalerende ruzies om wie het eerst de zitplaats heeft bereikt en vele, vele verwensingen aan het adres van de springer, waarbij niemand zich lijkt te realiseren dat hij op dat moment al dood was. Een dikke, naar urine ruikende man doet alsof hij een aantal mooie meiden moet passeren en daarbij zijn evenwicht verliest. “Ho!”, roept hij, terwijl hij ze breed grijnzend betast.
Het voelt als vakantie. Vakantie valt namelijk ook altijd tegen. Na vier jaar Universteit Utrecht, waarvan de laatste twee jaar dagelijks in het lab, merk ik dat ik steeds verder weg sta van alles wat daarbuiten gebeurt. In mijn naïeve beleving zijn daarbinnen aanzienlijk minder kreupelen – al is het maar omdat ze dat beter weten te verbergen. De maatschappij, dat zijn zij, of misschien toch ook wij?