Moeten we nog wel mee doen aan de rankings van universiteiten?

Rankings for me, but not for thee

Fundamenteel onderzoek! Bezig zijn met cutting-edge thema’s zonder gebonden te zijn aan praktische toepassingen of financiële plaatjes van implementatie - dat geeft een zee aan vrijheid, toch? Voor de westerse onderzoeker met tijd en geld in ieder geval wel. Maar dat is niet altijd het verhaal: onderzoekers staan ook onder druk om aan dit spelletje mee te doen.

Dat komt mede doordat fundamenteel onderzoek in de universiteitsrankings systematisch als groter goed wordt gezien. De ARWU, beter bekend als de Shanghai ranking, geeft punten aan universiteiten op basis van enkele criteria: onderzoekers en alumni die Nobelprijzen of Fieldsmedailles hebben gewonnen, onderzoekers met meerdere zeer veel geciteerde publicaties, recente artikelen gepubliceerd in Science en Nature, en artikelen geïndexeerd in twee specifieke citatie-indices.

De UU staat nu op de54ste plek en is daarmee de hoogst geplaatste universiteit van Nederland in de ranking. Sinds de Brexit de zesde van de EU. Kunnen we onszelf daar een schouderklopje voor geven? Het is leuk, maar het is niet alsof die Shanghai ranking iets zegt over onderwijskwaliteit. Of de maatschappelijke waarde van het onderzoek dat wordt gedaan. Of überhaupt voor veel onderzoek dat niet valt binnen de exacte wetenschappen (en economie). De meeste andere rankings zijn overigens niet veel beter en volgen vergelijkbare criteria als de ARWU.

Maar dat is het probleem nog niet: kijk naar de top 100 van de ranking en je ziet dat het overgrootste deel universiteiten uit Europa en Noord-Amerika zijn. Sorry, nog niet eens: eigenlijk moet ik de VS en het VK zeggen. Bij wijze van spreken zijn het rankings for me, but not for thee: door de criteria van de rankings worden de Angelsaksische landen als vanzelfsprekend neergezet als dé academische wereld.

Dit effect gaat zichzelf versterken door de aantrekkende werking die die hoge scores nog steeds hebben. De gevestigde elite is zelfs zó gevestigd dat Harvard áltijd als nummer 1 wordt neergezet met áltijd 100 van de 100 punten: de anderen worden relatief op Harvard ‘gescoord’.

Dat is niet goed voor universiteiten buiten die gevestigde elite. Opkomende universiteiten moeten zich meten aan de maatstaven van de ARWU. Voldoen zij hier niet aan dan worden zij hierop afgerekend met een lage positie in de rankings. Dat is niet goed om studenten en talent aan te trekken. Als we zo blijven meten, zullen Harvard en de Ivy League altijd als vanzelfsprekend de top van de academische wereld blijven.

In Nederland zijn de h-index en de impact factor inmiddels passé. We erkennen en waarderen (hopelijk) onszelf niet meer op basis van betekenisloze metrics. Waarom spelen we dan nog steeds mee met het internationale spelletje? Het is tijd om de universiteitsrankings uit te zwaaien als relieken van het modernistische tijdperk. Om er in een museum naar te kijken, waar ze staan naast die impact factor en de h-index.

Maar goed, wat dan? Het lijkt ons eigen om te willen rangschikken, te willen weten hoe we staan ten opzichte van anderen. Hoe meet je of een universiteit zich inzet voor de maatschappij en onderzoek doet wat het leven van mensen verbetert? Is het mogelijk om ‘goed onderwijs’ te kwantificeren? De Nationale Studentenenquête probeert het; het lijkt er niet op dat die verbazingwekkende inzichten geeft. Evengoed ook ons evaluatieprogramma Caracal niet, die per vak door zo’n drie mensen wordt ingevuld.

Als we hier geen antwoorden op kunnen vinden en we niet af willen stappen van de scoredrang die wij zo lijken te hebben, zal het toch de Shanghai ranking blijven die laat zien welke universiteiten prestigieus zijn en welke niet, met de geografische verdeling van dien. De UU komt aan de ‘goede’ kant van de verdeling uit, maar daarom is het des te meer aan ons om hier tegenin te gaan.  

Advertentie