In studentenhuizen ben je al blij dat er een bank staat

Studenten leiden vaak een nomadisch bestaan. En dat is voor campuscolumnist Lea ter Meulen geen stimulans om telkens weer met kwasten aan de slag te gaan om het interieur te verfraaien.

Er vielen een Gamma- en een Karweifolder en maar liefst drie Ikea-gidsen op de mat. Ik vatte dat op als vingerwijzing: Iemand Daarboven (of de jongen die de reclamefolders in de brievenbus propt, dat kan ook) moet hebben gevonden dat we nu écht iets aan dat interieur van ons moesten doen.

Interieur is trouwens al een groot woord voor de bonte en veelal toevallige verzameling meubels in ons huisje. Het woord impliceert een visie, een weloverwogen arrangement met achterliggend doel – maar om me heen kijkend stel ik vast dat de meeste dingen staan waar ze staan omdat ze daar ooit min of meer spontaan neergezet zijn, of (vaker nog) omdat alle andere plekken al vol stonden.

Daarmee hebben we meteen regel één van de inrichtingswetten overschreden (die, nu ik erover nadenk, geldt in vrijwel elke vorm van cultuuruiting, behalve misschien musicals): durf weg te laten. In onze verdediging zou ik willen zeggen dat het helemaal niet zo gemakkelijk is om leegtes te omarmen als je met twee personen in een woont, maar vooruit, er zijn inderdaad wel een aantal fruitschalen, aquaria en bijzettafeltjes die geen onmisbare rol in ons huishouden spelen.

Misschien is het te wijten aan mijn nomadische bestaan – in zeven jaar tijd ben ik een keer of acht binnen Utrecht verhuisd – maar toen we hier introkken hadden we eigenlijk niet zo’n zin om wéér met kwasten en rollers aan de gang te gaan, en dus kwakten we het laminaat erin, hingen wat gordijnen aan een rail, en lieten het daarbij. Nee, dat kobaltblauw zouden we zelf niet hebben uitgekozen voor het houtwerk, zeker niet in combinatie met de lindegroene bank die we al hadden, maar een kniesoor die daarop let.

In de studentenhuizen waarin we de jaren hiervoor woonden, waren we al blij zijn dát er überhaupt een bank was, en het kwam niet in ons op om te klagen over het ongedierte dat zich in de zitting gevestigd had, laat stáan over de kleur of het diezain. Diezain was voor hartchirurgen en architecten; voorlopig waren we domweg gelukkig met een krukje onder onze kont. Of een bierkrat, als het zo uitkwam. Zo’n lindegroene bank, dat is pure luxe.

“Kijk, de houtlak is in de aanbieding,” doorbrak R. mijn gemijmer. Hij wees op een pagina bezaaid met verfblikken en schreeuwerige rode cijfers. “Acht vijfentwintig, keer, zeg, drie blikken, is...”

“Bijna vijfentwintig euro.”

R. en ik kijken elkaar aan.

“Daar kan ik ook een boek van kopen,” zeg ik schoorvoetend.

“Ja,” zegt R. “Of een paar nieuwe audiokabels.”

“Of we kunnen een keer naar de bioscoop. Met tacochips en bier uit een beugelfles.”

“Én jouw openstaande biebboete betalen.”

We monsteren allebei de woonkamer nog even. Eigenlijk vinden we het best wel mooi, kobaltblauw met lindegroen. 

Advertentie