Achtergrond

'Het voelde als een vuurdoop'

Studenten Geneeskunde en hun co-schappen

"Van alle kanten hoorde ik dat het lopen van co-schappen zwaar zou zijn, en dat bleek ook zo: ik kon me niet meer vastleggen", zegt Albert. "Ik stopte met mijn werk voor mijn studentenvereniging en zei mijn bijbaan op." Annemarie: "Ik roeide heel fanatiek, maar dat heb ik opgegeven. Het is moeilijk afspraken te maken, als je niet weet hoe laat je 's avonds thuis bent. Je bent tijdens je co-schappen gewoon een stuk minder flexibel."

In tegenstelling tot andere universiteiten beginnen studenten in Utrecht al in het derde jaar met het lopen van co-schappen. Verspreid over het jaar doen ze er dan twee. Om basisarts te kunnen worden, moeten ze in totaal twaalf co-schappen bij verschillende instellingen lopen. Deze duren per keer vier tot zes weken. Daarnaast volgen ze tijdens elk co-schap wekelijks nog een dag onderwijs. Alles bij elkaar maakt dat het lopen van co-schappen volgens Roos uitputtend: "Je begint vaak al voor acht uur en werkt door tot zes uur 's avonds."

Albert, Annemarie, Roos, Cornelia, Lieke, Trudy, Tom, Carla, Marieke en Britta zijn allen student Geneeskunde en vijfde- of zesde jaars. Inmiddels zijn ze ervaren in het lopen van stages. Maar hun eerste stappen als co-assistent zijn ze nog niet vergeten. Zo herinnert Cornelia die de verhalen over een drukke tijd ook kende, dat ze eerst nog maar eens op vakantie ging. "Maar mijn boek over interne geneeskunde ging mee. Naarmate de co-schap dichterbij kwam, werd ik steeds zenuwachtiger. Ik keek er naar uit om eindelijk met echte patiënten in de echte praktijk te werken, maar je komt ook in een ziekenhuiscultuur die je nog helemaal niet kent. Je bent een groentje en toen ik begon, voelde het daarom echt als een vuurdoop."

Gelukkig voor haar bleek bij aankomst dat ze in 'haar' ziekenhuis co-assistenten tegenkwam die al twee weken bezig waren. "Zij hielpen me een beetje op weg." Vierdejaars student Trudy nam het zekere voor het onzekere op haar eerste dag. Ze herinnert zich dat ze gewapend met een nieuwe doktersjas, stethoscoop, boekjes en anamneseformulieren kwam aanzetten. "Volgens mij komen wij als nieuwe co-assistenten echt als verschrikte vogeltjes over." Roos was aanvankelijk ook wat onzeker. " Je ontdekt voor het eerst je sterke en zwakke punten van je medisch handelen en dat is wel een beetje confronterend." Lieke verbaasde zich die eerste keer erover dat ze veel meer mocht doen, dan ze had verwacht. Ze werd echt bij bepaalde vraagstukken betrokken en haar mening leek meestal op prijs te worden gesteld. Vanaf die eerste keer verbaast ze zich erover hoe bijzonder het is dat ze overal mag meekijken, dat ze met veel patiënten omgaat en dat ze zoveel vertrouwen krijgt. "Patiënten vertellen je persoonlijke dingen, puur omdat ik geneeskunde studeer."

Ongeschreven wetten

De co-schappen blijken onderling veel te verschillen en zijn qua sfeer afhankelijk van de instelling waar je als student terecht komt en de mate van verantwoordelijkheid die je krijgt. Zo is er een groot verschil in hiërarchie tussen academische en niet-academische ofwel perifere ziekenhuizen. "In een academisch ziekenhuis spreek je een professor ook aan met professor", legt Carla het verschil uit. "Dat zijn ongeschreven wetten. Net zoals het een ongeschreven wet is dat co-assistenten bij patiëntbesprekingen achterin moeten zitten. In een perifeer ziekenhuis wordt er meer van gedachten gewisseld met co-assistenten." Tom: "Je voelt je in een perifeer ziekenhuis vrijer om dingen te vragen aan een arts. In een academisch ziekenhuis vraag je dingen eerst aan de arts-assistent, en dan pas aan de arts."

De hiërarchie op zich is niet vervelend, maar bepaalde artsen kunnen studenten zich wel heel minnetjes laten voelen. "Tijdens een operatie maakte ik voor het eerst kennis met een bepaalde arts", zegt Marieke. "Ik stak mijn hand uit, waarna hij zei: 'Als je zegt 'ik wil me graag voorstellen', dan veronderstel je dus dat je iets voorstelt. Op die manier hoef je dus geen kennis te maken.' Dat bleek een opmerking te zijn die de arts standaard maakte bij nieuwe co-assistenten." Britta: "Die hiërarchie verschilt erg per co-schap. Bij kindergeneeskunde was mijn begeleider heel aardig, maar bij neurologie was dat weer heel anders. Er was een bepaalde arts, overigens niet mijn begeleider, die de co-assistenten echt als hulpjes gebruikte: we moesten koffie halen, recepten schrijven, bloed wegbrengen en allerlei secretariële klussen doen."

De vraag hoe je je moet opstellen in zo'n hiërarchische omgeving houdt veel studenten bezig. Cornelia: "Je moet in bepaalde mate wel zeker overkomen, maar ook weer niet bijdehand. De eerste dagen is het vaak 'de kat uit de boom kijken' en je positie aftasten. Daarna weet je wanneer je je mening kunt geven en wanneer je beter je mond kunt houden. Tijdens mijn co-schap gynaecologie in Suriname werd ik door de verloskundigen in het begin genegeerd. Ik vond het lastig om te bepalen of ik dit gevoel moest aankaarten of er maar het beste van moest maken. Ik koos voor het eerste en het bleek een goede zet, want daarna hebben ze me veel geleerd en heb ik prachtige bevallingen mogen leiden." Volgens Trudy moet je voelsprieten ontwikkelen die je duidelijk maken met wie je te maken hebt: maar er is soms geen pijl op te trekken, mensen proberen je uit. Britta: "Toen ik door een bepaalde arts bijna alleen maar werd ingezet om lullige klusjes te doen, heb ik hem daar ook op aangesproken. Hij zei op dat moment weinig terug, maar ik merkte daarna wel dat zijn houding ten opzichte van mij verbeterde. Het scheelde wel dat die arts niet mijn begeleider was, anders had ik het waarschijnlijk niet gedaan."

De hiërarchische stemming heeft indruk gemaakt, want de studenten zouden het 'later' zelf anders doen als ze te maken zouden krijgen met co-assistenten. Trudy: "Minder hiërarchie schept volgens mij een beter leermilieu. Als student durf je meer te vragen en arts-assistenten durven je meer uit te leggen. De sfeer is meer ongedwongen en dat lijkt me voor beide partijen beter." Ook Carla zou later voor co-assistenten iemand willen zijn aan wie ze gewoon vragen kunnen stellen. "En ik zou ook spontaan dingen willen uitleggen." Marieke: "Ik heb een veel betere herinnering aan co-schappen waar de sfeer minder hiërarchisch was. Ik zal later nooit een co-assistent behandelen alsof een co-schap een ontgroening is. Natuurlijk mag je wel kritische vragen stellen, maar met als doel de co-assistent iets te leren en niet om hem of haar te laten afgaan."

Zwaar

Van alle co-schappen is volgens de studenten chirurgie het zwaarst, zeker in een academisch ziekenhuis. Dit co-schap lopen alle studenten zowel in hun derde als vijfde jaar. Roos: "Veel chirurgen vinden chirurgie het belangrijkste onderdeel van de geneeskunde. Ze doen natuurlijk ook wel heroïsche dingen, maar toch. Chirurgie is heel praktisch, het is veel met de handen werken. Dit trekt toch een bepaald slag mensen aan." Albert deelt die mening: "Er wordt natuurlijk ook wel onder druk gewerkt, maar de sfeer kan echt veel beter. Het is echt een mannetjescultuur, die prestatiedrang ligt me helemaal niet." Britta vindt dat er bij dit co-schap heel duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat je voldoende kennis hebt. "Je krijgt dan bijvoorbeeld overhoringen tijdens een operatie, en je wordt afgesnauwd als je het antwoord niet weet." "Ik heb me in een academisch ziekenhuis zes keer moeten voorstellen aan een bepaalde chirurg die mij begeleidde", vertelt Marieke. "Hij nam niet eens de moeite om mijn naam te onthouden."

Het co-schap chirurgie in het derde jaar in het Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein is berucht onder de studenten. Co-assistenten dienen daar elke vrijdag om half zeven aanwezig te zijn om broodjes klaar te zetten voor de wekelijkse patiëntenbespreking. Britta: "Iedereen zegt in het begin heel stoer 'ik ga die tafel echt niet dekken hoor', maar iedereen gaat erin mee. Al is het natuurlijk belachelijk dat wij dat soort dingen moeten doen."

Korte rok

Onlangs hield het Studentenplatform van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de KNMG, een onderzoek naar seksuele intimidatie tijdens co-schappen. Daaruit bleek dat 11 procent van de 1850 ondervraagde co-assistenten wel eens te maken heeft met seksisme. Ook een paar van de studenten die het Ublad sprak, kunnen daar over meepraten. Maar ze willen er alleen over vertellen als het anoniem mag: "Er werden bijvoorbeeld schuine grappen gemaakt die mij betroffen. Of ik kreeg opmerkingen als 'voor je beoordeling wel een kort rokje en diep decolleté, hè!'. Een bepaalde arts gaf op een gegeven moment ook aan, dat als iemand er ooit een klacht over zou indienen, diegene het zwaar zou bezuren. Hij besloot nogal lacherig met 'want hoe leg je dan uit dat het onschuldig is?' Ik voelde wel aan dat het niet serieus bedoeld was, en daardoor had ik er geen last van."

Weer een ander: "Het ziekenhuis waar ik toen een co-schap liep gaf een feest en de dag daarvoor hadden we het daar natuurlijk over. Een paar arts-assistenten, een andere co-assistent en ik waren in een ruimte aan het werk. Op een gegeven moment gingen de arts-assistenten precies vertellen wat we aan moesten doen (string, minirok etc..). Ik kon er wel mee omgaan, maar merkte wel dat de andere co-assistent het moeilijk had en knalrood werd. Later hebben we het met zijn tweeën weggelachen." Een ander werd door een arts die een patiënt aan het hechten was, per ongeluk in haar vinger geprikt: "Het enige wat hij zei was 'zat ie er goed in?' en ik reageerde met 'ja hoor, hij zat er lekker diep in.' Ik heb verder mijn mond gehouden, maar van binnen kookte ik. Na de operatie is hij er ook niet meer over begonnen. Het is zo'n lastige situatie, vooral omdat hij me ook nog moet beoordelen. Ik ben daarom ook huiverig om melding te maken van zijn opmerking. Uiteraard heb ik bij de Spoedeisende Eerste Hulp van het betreffende ziekenhuis wel melding van het prikaccident gemaakt, en werd de patiënt gelukkig negatief op hepatitis C en HIV getest."

"Mijn vader had ook gelezen over dat KNMG-onderzoek", zegt weer een ander, "en vroeg aan mij of ik daar ook wel eens mee te maken had gehad. In eerste instantie dacht ik van niet, maar toen kwamen er toch wat voorbeelden naar boven. Zo moest ik tijdens mijn eerste co-schap een mannelijke patiënt onderzoeken. Tijdens dat onderzoek keek hij me vreemd aan en toen ik zijn buik onderzocht zei hij op een vreemde toon 'dat voelt lekker'. Je begrijpt dat ik het niet prettig vond dat ik daarna ook nog zijn liezen moest onderzoeken."

De nieuwigheid van echt werken, de drukte, de hiërarchie en het seksisme zijn echter maar kleinigheden die een stage kleuren, want uiteindelijk staan alle studenten heel positief tegenover hun ervaringen als co-assistent. En dat is vooral omdat ze hebben mogen proeven aan het echte werk en daar mooie en emotionele ervaringen hebben opgedaan. Carla vertelt bijvoorbeeld dat een hartpatiënt van haar getuige mocht zijn bij een bruiloft, maar doodziek was. Uiteindelijk zorgde zij ervoor, in overleg met de behandelend arts, dat hij toch bij de bruiloft aanwezig kon zijn. "Drie dagen daarna is hij overleden. Ik ben heel blij dat ik nog heb kunnen helpen en ik heb echt het gevoel dat ik iets aan zijn leven heb toegevoegd." Albert werd gevraagd om een reanimatie te doen tijdens zijn co-schap chirurgie. "Dat heb ik toen gedaan, maar helaas overleed deze man. Toen daarna de familie moest worden ingelicht ben ik ook meegegaan. Dat was natuurlijk erg emotioneel, maar ook heel leerzaam. Het werd door de artsen erg gewaardeerd dat ik ook mee ging naar de nabestaanden." Britta krijgt wel eens complimentjes van patiënten. "Laatst werd een vrouw binnengebracht die haar pols had gebroken. Na onderzoek zag ik dat ze ook een elleboogfractuur had. Later zei die vrouw in mijn bijzijn tegen iemand anders: 'Zij had het goed door hoor!'. Dat is natuurlijk hartstikke leuk om te horen." En ook Lieke heeft het bij haar stages enorm naar de zin: "maar ik ben dan ook een echte vakidioot. Ik denk dat veel co-assistenten in het begin de lat te hoog leggen, ze stellen te hoge eisen aan zichzelf. Zelf ben ik heel relativerend; ik mag fouten maken, als ik er maar van leer." "En ik heb steeds vaker het gevoel: in het ziekenhuis hoor ik thuis", zegt Carla. "Het valt me wel op hoe weinig je aan het ziekenhuisbed van een patiënt bent. Het doen van het papierwerk rondom patiënten kost veel tijd." Roos voelt zich na haar co-schappen jaren ouder: "Al met al had ik niet gedacht dat ik het zo leuk zou vinden. Voor mijn gevoel is er nu een soort afstand met de andere studenten die nog geen co-schappen hebben gelopen: je hebt al zoveel meegemaakt. "

Weerwoord Antonius Ziekenhuis

W. Derksen, arts-assistent en begeleider co-assistenten afdeling Chirurgie Antonius Ziekenhuis: "Wij zien co-assistenten echt als onderdeel van ons team en proberen hen zo goed mogelijk te betrekken bij de afdeling. Het zorgen dat de broodjes voor het patiëntenoverleg op vrijdag om 7 uur op tafel staan, is inderdaad een taak van de co-assistenten. Dat is in de loop van de tijd zo gegroeid, maar als iemand daar problemen mee zou hebben, kan daarover gepraat worden. Het is dus absoluut niet als een soort ontgroening bedoeld! Het klopt overigens niet dat zij stipt om half 7 aanwezig moeten zijn, als één van de co-assistenten maar even de gesmeerde broodjes ophaalt uit het restaurant beneden. Dat is een paar minuten werk, en daarom hoeft echt niet iedereen om half 7 aanwezig te zijn."

Hiërarchie

Onderwijscoördinator co-schappen Chirurgie, dr. Kools: "Het lijkt alsof hiërarchie meer in de gedachten van de student leeft. Vaak zijn juist de hoogsten in rang (hoogleraren en opleiders) het makkelijkst benaderbaar. De student moet zich niet laten afschepen en zal tenslotte altijd met zijn of haar vragen terecht kunnen.

"Wat betreft het co-schap chirurgie: in dit beroep is een zekere mate van hiërarchie nodig om ongelukken te voorkomen. In de chirurgie moeten vaak snelle beslissingen worden genomen. Het handelen van de chirurg is niet zozeer uit prestatiedrang als wel uit, soms bittere, noodzaak. Sommige studenten zeggen dat ze worden afgesnauwd als ze onvoldoende kennis hebben, en dat is maar goed ook. Te weinig kennis is levensgevaarlijk! Als je je zaakjes in orde hebt is er geen reden meer om te snauwen. Wanneer een betreffende arts volledig buiten zijn boekje gaat, behoort hij daarover uiteraard aangesproken te worden. Er zijn vele mogelijkheden voor de co-assistent om dit onaanvaardbare gedrag te melden. Dit geldt bijvoorbeeld voor seksuele intimidatie, wat absoluut ontoelaatbaar is. Maar ook het prikaccident waarover een co-assistent sprak is een serieuze zaak. Jammer dat de co-assistent geen melding heeft gemaakt om een uiterst dubieuze reden: een beoordeling van een co-schap hangt nooit van één persoon af en bovendien heeft de coördinator het laatste woord."

Vertrouwelijke raad

Studieadviseur Geneeskunde Annelies Kruijshoop: "Co-assistenten stappen niet zo vaak naar ons toe als er conflicten zijn met begeleiders van hun co-schappen. Ik ben nu 5,5 jaar studieadviseur en heb maar enkele studenten gezien die om dit soort conflicten naar mij toe kwamen. Nu doe ik dit werk met nog twee andere studieadviseurs, maar zij hebben dezelfde ervaring. Ik denk dat ze het vooral zelf op willen lossen. Tijdens de co-schappen worden ook speciale coachinglessen gegeven op de terugkomdagen, waarschijnlijk kunnen studenten daar ook goed hun verhaal kwijt. Een andere reden voor hun afwezigheid kan een bepaalde angst zijn. Misschien hebben ze het idee dat ze hun eigen glazen ingooien bij het betreffende co-schap als ze hulp inschakelen. Dat ze dan minder serieus worden genomen. Maar ik raad de studenten aan om gewoon een afspraak te maken voor een vrijblijvend gesprek. Ze kunnen dan zelf bepalen of ze willen dat er iets aan de situatie gedaan gaat worden. Als ze alleen hun verhaal kwijt willen of advies nodig hebben kan dat natuurlijk ook. Wanneer co-assistenten een inhoudelijk probleem hebben, sturen we hen meestal door naar een vertrouwenspersoon. Zij zoeken dan met de student naar een oplossing van het conflict. Wat wij doen is bemiddelen in de situatie, we zijn alledrie niet medisch onderlegd en weten er inhoudelijk dus weinig vanaf. Je kunt ons in dat soort gevallen het beste zien als wegwijzers."

Tips voor aankomende co's (van ervaren co's)

1. Als je in het buitenland een co-schap kan lopen, doe het! Je verbreedt je horizon en het staat bovendien goed op je CV

2. Houd altijd een notitieboekje in de buurt zodat je onduidelijke dingen later nog een keer op kan zoeken

3. Zorg vanaf het begin van het co-schap dat duidelijk is wat je moet, mag en kunt doen

4. Zoek een flexibele bijbaan waar je desnoods tijdelijk mee kan stoppen

5. Zorg voor goed contact met de secretaresses en verpleegkundigen van de betreffende afdeling: zij weten goed hoe alles reilt en zeilt

Kassen Oude Hortus in volle glorie hersteld

Vroeger werden hier examens afgenomen. Studenten moesten alle plantennamen kennen, herinnert oud-tuinman Arie Leijendekkers zich. "Dat was heel intensief." Leijendekkers kan het weten. Hij kwam in 1957 in dienst als tuinman en bleef dat tot begin jaren tachtig. We staan in één van de gerestaureerde kassen in De Oude Hortus. De Jugendstil-achtige kassen die jaren lagen te verpauperen, hebben hun oude glans herkregen. Het is een karakteristiek samenspel van lichtblauwe geklonken ijzeren spanten, roestbruin hardhout en vooral heel veel glas. Palmbomen en een vroeg lentezonnetje zorgen al een beetje voor een tropische sfeer in deze 'glazen kathedraal'.

Later in het seizoen kan het kwik zeer stevig oplopen. Studenten moeten vaak peentjes gezweet hebben als ze dan moesten kaswandelen - zoals examens systematische plantenkunde werden aangeduid. Als het al niet van angst was, dan toch van hitte. Het waren vormelijke jaren, waarin (tot pakweg 1970) pakje-dasje het tenue was: van professor én student. Pas als de prof in hemdsmouwen ging, kon de student dat ook doen. De tuinlieden zorgden ervoor dat de naambordjes in de kassen omgedraaid waren, zodat er niet viel te spieken.

Arie Leijendekkers is samen met Jacques Mocking, Fred Siesling, Renger Jansen van het Land en Gé van Staveren op bezoek in de gerestaureerde kassen. Allen zijn oud-tuinman, met uitzondering van Van Staveren. Maar ook hij heeft veel herinneringen aan de kassen. Zijn vader werkte hier 40 jaar en de jonge Gé was vaak in De Oude Hortus en kassen te vinden. Het hele gezelschap is uitgenodigd door Marleen Lutters van het Universiteitsmuseum. Zij verzamelt herinneringen van mensen aan hun tijd in de kassen als bijvoorbeeld tuinman, student of laboratoriummedewerker. Lutters: "Bij de opening komen we met een tentoonstelling van foto's, maar ook teksten en geluidsfragmenten met herinneringen. Dat geeft een beeld hoe de kassen werden gebruikt en wat de betekenis van planten was voor mensen." Dat laatste liep nogal eens uiteen, vertelt ze. "Tuinlieden willen planten goed verzorgen, maar wetenschappers moeten planten voor onderzoek wel eens de kop afhakken."

Zoeken naar geld

Bij de restauratie van de kassen is niet over één nacht ijs gegaan. Het was een stevige klus, die drie jaar heeft gekost, vertelt directeur Peter de Haan van het Universiteitsmuseum. Historicus De Haan begon acht jaar geleden als directeur. Hij veegde alle toen bestaande plannen voor de kassen (tentoonstellingszaal, restaurant) van tafel. "Mijn uitgangspunt was: een kas is een kas", aldus de directeur. Vervolgens begon een zoektocht naar financiering die vijf jaar zou duren. Grootste hobbel daarbij bleek dat de betrokken partijen niet op een lijn zaten. De Haan: "De universiteit wilde de kassen eigenlijk slopen, maar dat mocht helemaal niet, want De Oude Hortus en kassen waren aangewezen als Rijksmonument."

Aan de andere kant van het spectrum stond Monumentzorg dat voor volledige restauratie ging. Een hele dure wens, die op ruim drie miljoen euro zou uitkomen. Ondertussen waren de kassen sinds begin jaren tachtig steeds meer in verval geraakt en moest er echt iets gebeuren. De Haan: "Het houtwerk was verrot, veel glas was kapot. Het was er levensgevaarlijk. Dan is de keuze: of ze moeten weg of we knappen ze op." Het betekende in elk geval dat er water bij de wijn moest worden gedaan. Sloop mocht dus niet, maar volledige restauratie was niet te financieren. "In wezen was het grootste probleem hoe rond te komen met weinig geld", vertelt restauratiearchitect Hans Vlaardingerbroek.

Vlaardingerbroek ontwierp een eenvoudiger variant, waarbij ook andere dan de originele materialen zouden worden gebruikt, bijvoorbeeld mahonie in de plaats van teak. Het totale kostenplaatje kon uiteindelijk met meer dan de helft worden teruggebracht tot anderhalf miljoen euro. Met de toezegging van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht een laatste (ontbrekend) deel voor zijn rekening te nemen, kwam de financiering rond en konden de restauratiewerkzaamheden in 2004 beginnen.

Doorbraak

Terugkijkend op het hele proces, noemt De Haan het een doorbraak dat de gemeente Utrecht (in 2001) twee ton beschikbaar stelde uit een toerismepotje. "Met een Oude Hortus en kassen van 100 jaar, een groene oase midden in de stad, kwamen we goed binnen bij de gemeente. Zoiets is een sterk merk." Daarnaast noemt de museumdirecteur de rol van Hans Vlaardingerboek en landschapsarchitect Jorn Copijn 'cruciaal'. Ondanks de gedane concessies wisten ze iedereen er van te overtuigen dat het tot een hele mooie restauratie zou komen.

. De Haan is blij met het resultaat. Nergens in Nederland ligt zo'n oud kassencomplex in de binnenstad. En dat is behouden gebleven. En, vindt de directeur: "De gerestaureerde kassen maken het plaatje van het Universiteitsmuseum compleet." Ook Vlaardingerbroek is tevreden. "Natuurlijk kan alles altijd beter en bij de laatste werkzaamheden zijn wat details minder goed uitgekomen" Maar al met al is er naar zijn oordeel "goed werk" geleverd.

De tevredenheid van de directeur en de restauratiearchitect wordt gedeeld door Frits Marckmann van de Vrienden van De Oude Hortus en het Universiteitsmuseum, een vereniging die het museum en zijn bijzondere projecten ondersteunt. "We zijn er geweldig mee in ons sas." Dat de restauratie niet volledig is, vindt hij geen bezwaar. Marckmann: "Dat vind ik is iets voor puristen." Oud-tuinman Mocking vindt het daarentegen wel jammer dat er in de gerestaureerde kassen "geen hout in de nokken zit". Maar ook hij vindt de restauratie heel mooi. Zijn ex-collega Leijendekkers, die hier als 'jong broekie" begon, toont zich eveneens tevreden. "Ik vind het mooi om te zien dat er werk van is gemaakt. Dat doet wat met me."

Het kassencomplex

Het kassencomplex telt verschillende kassen die (gezien vanuit het museum) vlak achter elkaar liggen. Eerst is er een kweekbak. Dan komt de cactuskas. Deze is gereconstrueerd op basis van het oorspronkelijke exemplaar dat indertijd is gered uit de hortus door universiteitsmedewerker dr. W. Baas en in diens tuin in Westbroek weer opgebouwd. Dan volgen twee grotere, gerestaureerde kassen. Ten slotte zijn er nog twee niet gerestaureerde kassen, in de zogeheten (goedkope) Westland-stijl waarin ze in de jaren zeventig zijn gebracht.

In de week van 2 tot en met 6 mei zijn er tal van feestelijke activiteiten in het Universiteitsmuseum/Oude Hortus. De officiële opening van de gerestaureerde kassen zijn op 7 mei 2007, om 17 uur.

interview

Günter Schilder

Deze hoge onderscheiding is zeer uitzonderlijk voor een buitenlander, want ik ben nog steeds Oostenrijker. Het mooie eraan vind ik dat Beatrix 25 jaar geleden haar handtekening zette onder mijn persoonlijk ordinariaat - vroeger werd een hoogleraar benoemd bij koninklijk besluit - en dat nu diezelfde majesteit mijn bijdrage aan het Nederlands cultureel erfgoed zo uitbundig beloont. Een hele eer.

Die hele dag trouwens was voor mij een complete verrassing. Eigenlijk wilde ik mijn 65ste verjaardag in Oostenrijk gaan vieren, maar mij werd te verstaan gegeven dat daarvan geen sprake kon zijn. Toen dacht ik: 'Ik kan die talloze vrijwilligers, die mij al sinds begin jaren tachtig terzijde staan in mijn onderzoek, toch niet teleurstellen. Laat ik maar naar Amsterdam gaan'.

Nou dat heb ik geweten. Uit de hele wereld hadden ze collega's opgetrommeld en ook de Oostenrijkse ambassadeur was de hele dag aanwezig. Toen kwam de voorzitter van het Koninklijke Nederlandse Aardrijkskundig Genootschap om mij de Plancius Medaille te overhandigen. Plancius was de man die in de 16de en 17de eeuw de ontdekkingsreizen stimuleerde met zijn kaarten en navigatie-uitrusting. En als klap op de vuurpijl spelde Yvonne van Rooy, bestuursvoorzitter van de universiteit, mij die hoge koninklijke onderscheiding op.

Ik voel mij historicus én geograaf. Ik heb ook beide vakken in Wenen gestudeerd. Mijn promotor was gespecialiseerd in de geschiedenis van de ontdekkingsreizen, en die stimuleerde me om naar het walhalla van de vroeg moderne cartografie te trekken: Nederland en vooral het Rijksarchief te Den Haag. Daar kreeg ik in 1968 een studiebeurs en sindsdien ben ik in Nederland blijven hangen. Mijn vader zag nog een mooie toekomst voor me weggelegd in het Oostenrijkse onderwijs, omdat ik zowel een lesbevoegdheid voor geschiedenis als voor aardrijkskunde had. Maar het waren de jaren zestig! Ik voelde me daar, zeker toen ik eenmaal in Nederland gestudeerd had, te veel een vrije jongen voor. Oostenrijk was, toen nog erger dan nu, een conservatief land; daar wilde ik me van losweken.

Ik ben nog wel in Wenen gepromoveerd: op de Nederlandse ontdekkingsgeschiedenis van Australië. Op dezelfde manier wilde ik verder werken aan een Suriname-atlas. Via kaarten kun je de hele geschiedenis van een land vertellen. Eerst werd op kaarten de ontdekking van de kuststrook vastgelegd, vervolgens kun je de ontsluiting van het binnenland heel secuur volgen. Dan zie je de kaarten verschijnen met de plantages, dus van de exploitatie van het binnenland. En op het laatst is er de luchtcartografie, waarin zo'n heel gebied letterlijk in vogelvlucht in kaart is gebracht.

Gelukkig kon ik in 1971 terecht bij professor Koeman, de befaamde cartograaf in Utrecht, die een assistent nodig had. Koeman, zelf opgeleid als landmeetkundige, had ook belangstelling voor historische cartografie. In 1981 peuterde decaan Mark de Smidt bij minister Pais van Onderwijs een persoonlijk ordinariaat los waarmee de enige leerstoel Historische Kartografie ter wereld een feit was.

Ik hoop dat de leerstoel nu ik weg ben toch blijft. Maar de faculteit heeft geen geld, hoewel het onderzoek tot de 'pareltjes' van de universiteit behoort. Er zijn in totaal vier UU-parels. Het gaat daarbij om individueel onderzoek van uitstekende kwaliteit en eminent belang dat in geen enkel grootschalig programma is onder te brengen. Die parels worden bekostigd door het college van bestuur. Maar zelfs het feit dat ons onderzoek bij buitenlandse visitaties tot twee maal toe als excellent is bestempeld, brengt de faculteit of universiteit er toe om nog ergens een geldpotje op te duikelen. Natuurlijk zijn we klein en bedienen we weinig studenten, maar met name door onze constructie Explokart is cartografie in Utrecht toch een bloeiend onderzoeksbedrijf geworden met internationale faam. Ik heb mijn colleges altijd opengesteld voor eenieder die er belangstelling voor had. Als ik dan toch mijn verhaal moest doen voor een handjevol studenten, waarom dan niet nog een aantal belangstellende toehoorders toelaten? Uit die toehoorders is Explokart ontstaan: een groep van ongeveer dertig vrijwilligers, uiteenlopend van gepensioneerde militairen tot juristen of schippers, die al jaren voor mij werkt en meehelpt kaartenuitgaven te realiseren. Explokart heeft tot nog toe 46 boeken uitgegeven van in totaal 18.000 pagina's met 14.000 illustraties en 9 portfolio's met 530 facsimilebladen, dus kaarten heruitgegeven op ware grootte. Met zo'n productie is het wel frustrerend dat je voor geld moet bedelen voor je leerstoel. We zijn toch ook een soort visitekaartje voor de UU. Letterlijk zelfs: als het college van bestuur gasten heeft, worden ze in onze kaartenzaal rondgeleid.

Ik ben bezeten van kaarten. Ik stam uit een tijd dat je nog stad en land moest afreizen om illustraties te zien te krijgen die je nu vanachter je bureau kunt googlen. Uit kelders, van zolders, vanuit de gekste gaten en hoeken heb ik de kaarten boven water gehaald. Naast de grote bibliotheken in Parijs en Londen viel vooral in de voormalige Duitse vorstenbibliotheken, zoals Weimar, veel te halen. Het typische is: Nederland was in de 16de en 17de eeuw de grootste producent van kaarten, maar de minste kaarten zijn nu nog in Nederland te vinden. Die kaarten werden echt gemaakt voor een wereldmarkt. Zo is mijn levenswerk tot stand gekomen: De Monumenta Cartographica Neerlandica, een negendelige bronnenserie, met niet alleen kaarten, maar ook bijvoorbeeld toelichting bij de gebruikte illustraties. Dat maakt dit onderzoek in de ruimste zin van het woord interdisciplinair: ik heb me niet alleen bezig gehouden met cartografie, maar ook met kunstgeschiedenis, de techniek van het drukken, de befaamde kaarten- en atlasmakers, de verspreiding van kaarten, de navigatie, de zeelieden die de kaarten gebruikten, de VOC, noem maar op. Historici maken nog weinig gebruik van dit soort bronnen. Ze schrijven hun verhaal en zoeken er dan nog een 'plaatje' bij. Mijn aanpak is precies andersom: ik begin bij de illustratie, en vraag me dan af wat die over de geschiedenis te vertellen heeft.

Ik hoop mijn werk te mogen voortzetten, zoals het een echte bezetene betaamt! Van mijn collega's uit het Van Unnikgebouw heb ik een 'verblijfsvergunning' gekregen: ik beschik nog over een werkkamer en mag nog werken in de kaartenzaal. Het is leuk om af en toe even in de Oostenrijkse bergen te zijn, maar de meeste tijd breng ik toch het liefste hier, in Nederland, door. Daar ligt het werk op mij te wachten!"

Streamer:

'Historische Kartografie is een visitekaartje voor de UU. Als het college gasten heeft, worden ze in onze kaartenzaal rondgeleid'

Hans Amman let op de kleintjes

Het bewustzijn over kosten en inkomsten moet tussen de oren komen te zitten

Het is september 2006 en in het Ruppertgebouw staat Hans Amman voor een zaal vol wantrouwende ICT'ers, om de aangekondigde vorming van een service centrum te verdedigen. In de maanden daarna zit de U-raad hem stevig op zijn huid en hoewel hij de reorganisatie uiteindelijk in november geaccepteerd krijgt, moet hij de nodige concessies doen. Maar op de vraag of hij zich niet lelijk heeft verkeken op de weerstand tegen zijn voortvarend optreden, schudt Hans Amman vol zelfvertrouwen het hoofd.

"Nee hoor. Vorig jaar juni zat ik hier met ICT-directeur Ineke Molenaars aan tafel en ik heb haar toen precies verteld hoe ik verwachtte dat het zou gaan lopen. Nou, tot het laatste moment is het gegaan zoals ik had voorspeld. De loop van dit soort reorganisatieprocessen is met bijna wiskundige precisie uit te stippelen."

Maar de U-raad heeft toch stevig weerwerk geboden?

"Ik heb niet veel meer weerwerk gehad dan ik verwacht had. De U-raad heeft gewoon de rol gespeeld die een U-raad hoort te spelen. Dat betekent overigens niet dat het allemaal van een leien dakje is gegaan. Het zijn energievretende processen voor iedereen die erbij betrokken is."

Uw zelfverzekerde houding heeft bij veel ICT'ers de nodige irritatie opgeroepen. Vindt u dat u het over de hele linie goed heeft gedaan?

"Het oordeel of ik het goed of slecht heb gedaan laat ik graag aan anderen over. Daar moet ik zelf niet over oordelen. Het enige dat ik wil zeggen is dat we er met elkaar zijn uitgekomen en dat ik daar heel tevreden over ben."

Toch bestaan er nog steeds grote twijfels of de keuze voor één ICT Service Centrum in een zo grote universiteit wel de meest verstandige is.

"Persoonlijk vind ik van wel. We hadden ook een ander model kunnen bedenken, maar dit is het model waarvoor wij hebben gekozen. En ja, dan zegt de één: toppie, en de ander zegt: zijn ze nou helemaal uit de boom gevallen in het Bestuursgebouw? Dat hoort bij het proces, maar in de positie waarin ik zit, kun je niet eindeloos blijven praten. Op een gegeven moment moet je kiezen. Dat is leiderschap. Maar daarbij hoort ook dat je mij erop kunt aanspreken dat de ICT in Utrecht straks goed loopt."

Een belangrijk onderdeel van uw portefeuille vormen de financiën. Toen u aantrad, leek de universiteit net op te krabbelen uit een financieel dal. Toch stapte u hard op de rem met de uitspraak dat we nog midden in de winter zaten. Was dat strategie?

"Nee. Objectief gezien staan we er nog steeds niet geweldig voor, het is bepaald nog geen lente. Maar natuurlijk was het ook mijn bedoeling om duidelijk te maken dat we in de bedrijfsvoering en de administratie nog een flinke slag moeten maken."

Wat mist u hier nog?

"Als ik het in één term moet samenvatten: het kosten- en inkomstenbewustzijn. In Eindhoven wordt tegenwoordig elk dubbeltje zes keer omgedraaid voordat het wordt uitgegeven. Ik heb daar een duidelijke bijdrage aan geleverd door voortdurend te vragen: kan het niet goedkoper, kunnen we dat niet anders doen? Ik heb dat net zo lang gedaan tot het tussen de oren van die organisatie begon te zitten. Het resultaat blijkt uit de jongste door Bureau Berenschot uitgevoerde 'benchmark overhead'. De TU/e heeft van alle universiteiten de kleinste overhead."

Dat soort vragen bent u in Utrecht ook gaan stellen?

"Precies en het begint al effect te hebben. Ik zie hier steeds meer mensen binnenkomen met een financieel probleem, die er zelf een oplossing voor aandragen. Dan zeggen ze: 'ik heb dit en dat nodig. Je zal wel zeggen dat er geen geld is, maar als we het nou zus of zo doen....' (Hij lacht vrolijk) Dan geef ik ze een compliment en zeg: goed gedaan!. Want dat is precies waar we naartoe moeten."

Maar we zijn er dus nog niet?

"Nog lang niet, al moet ik zeggen dat de getalletjes in die overheadmonitor me meevallen. In het spectrum van universiteiten zitten we volgens Berenschot zelfs iets onder het gemiddelde voor wat betreft overhead. Het is gunstiger dan ik dacht, maar toch kunnen we nog flink wat winst behalen."

Waar precies?

"Allereerst in de dienstverlening en de administratie, want die kunnen hier naar mijn mening kwalitatief nog aanzienlijk beter, en soms ook goedkoper, worden georganiseerd. Maar daarnaast moeten we ook betere marges gaan maken op het contractonderzoek in de derde geldstroom. Hoe? Simpel. Door hogere tarieven te rekenen."

Maar dan lopen de opdrachtgevers toch weg?

"Dat is echt flauwe kul. Als je ziet welke tarieven er worden betaald in het kader van bijvoorbeeld het nieuwe Topinstituut Pharma, dan zijn dat echt heel mooie tarieven."

Waarom hebben we die dan nooit eerder berekend?

"Ten eerste waren we daar in Utrecht niet zo op gericht. Deze organisatie moet echt nog wat commerciëler leren denken, maar dat kan nu ook gemakkelijker omdat we het tij mee hebben. De economie trekt aan en het internationale bedrijfsleven besteedt meer onderzoek uit. Als we daar wat handiger op inspelen, dan is deze tent ondanks de krappe eerste geldstroom best betaalbaar."

Het grootste probleem van de universiteit vormen de hoge lasten voor huisvesting. Volgens de prognoses moeten we daarvoor zoveel gaan lenen dat onze schuld de komende jaren oploopt tot boven de 200 miljoen euro. Dreigt er een faillissement?

"Absoluut niet. In de eerste plaats hebben we op dit moment nog geen dubbeltje geleend, omdat allerlei bouwprojecten later beginnen en langer duren dan we gedacht hadden. Mede daardoor zullen we uiteindelijk ook minder schulden hoeven te maken, dan aanvankelijk werd gevreesd."

Toch zal er fors moeten worden geleend op de kapitaalmarkt.

"Dat is waar, maar op zich is geld lenen geen probleem, net zo min als een hypotheek op je huis nemen dat is. De vraag is of je de rente en de aflossing kunt betalen. Als we een betere marge gaan maken op de derde geldstroom, dan kunnen we daarvan een deel van de investeringen in vastgoed betalen, waarvoor we nu noodgedwongen de eerste geldstroom nog moeten gebruiken."

Volgens verschillende onderzoekers is er in plaats van de 48 miljoen euro die is gereserveerd voor een nieuw bètagebouw aan de Leuvenlaan, rond 70 miljoen nodig. Als die hogere marge een feit wordt, is het dan denkbaar dat er een duurder gebouw wordt neergezet?

"Nee sorry. Een gebouw kan altijd iets duurder worden door de inflatie en door de bouwrente, maar als ik nu zou gaan slippen, zou ik de sluizen openzetten voor van alles en nog wat, en dan zitten we straks weer in de min. In mijn positie kan ik alleen maar zeggen: dit zijn de financiële randvoorwaarden en daarbinnen hebben we het te doen. We gaan kijken of we voor de gestelde prijs en rekening houdend met de eisen die aan labs en onderwijsruimten moeten worden gesteld, een efficiënt gebouw neer kunnen zetten. Ik denk dat dat moet kunnen."

Om de financiële discipline aan te halen, heeft u de faculteiten en diensten absoluut verboden om tekorten te hebben, zelfs al hebben ze een stevige reserve. Had er niet al veel eerder zo streng moeten worden ingegrepen?

"Ach, wat zal ik ervan zeggen? Wat Utrecht nu doormaakt, maken alle klassieke universiteiten door. We zijn hier sterk ingeplugd op ons onderwijs en onderzoek. Daar hebben mijn voorgangers de afgelopen jaren hard op ingezet, en in dat proces krijgt de bedrijfsvoering niet altijd de aandacht die hij nodig heeft. We zijn er niet om te boekhouden, is het motto , we zijn er om goede dingen te doen in onderwijs en onderzoek. Op een gegeven moment gaat dat wringen en knellen omdat onderwijs en onderzoek steeds meer geld opslokken en dan komt er een Amman om het zaakje weer even stevig in het korset te trekken. Zo gaat dat gewoon."

Maar u heeft zich hier toch wel verbaasd over sommige dingen?

"Zeker. Ik merk bijvoorbeeld dat de boekhouding de afgelopen jaren in veel onderdelen niet de vereiste aandacht heeft gekregen. Vandaar dat we nu in sommige faculteiten en diensten tegen tegenvallers aanlopen, die met een wat beter zicht in de financiën voorkomen hadden kunnen worden. Nou ja, dat ik die aandacht nu wel geef, is dan de toegevoegde waarde die ik heb."

Loop je door zo sterk op het geld te letten niet het risico dat je een universiteit van boekhouders wordt?

"Ik ben er echt niet op gericht om iedereen alleen maar aan het financiële leibandje te houden. Als er op een bepaald moment extra geld moet worden uitgegeven, bijvoorbeeld om een bijzonder talent te kunnen aantrekken of vasthouden, is dat niet erg, zolang het maar een beetje binnen de spuigaten blijft en met verstand gebeurt. Ik wil wel van te voren weten dat je door je budgettaire randvoorwaarden heen knalt, en om hoeveel het gaat, want dan kunnen wij erover praten. Daarvoor heeft elke faculteit en dienst een goede controller nodig, niet alleen om tegenvallers te zien aankomen, maar ook om vroegtijdig te weten of er meevallers zijn. Als ik op één plek in de organisatie een tegenvaller heb en ergens anders een meevaller, dan kan ik die tegenvaller zonder al te veel pijn compenseren. Maar dan moet ik wel weten dat ik een meevaller heb en dat weet ik nu vaak niet."

We hebben de zaak dus nog niet op de rails?

"Nog lang niet zoals ik zou willen. We zijn niet financially in control. Als jij hier op 15 oktober binnenkomt lopen en je vraagt: Amman waar sluiten we het jaar op, dan kan ik daar op dit moment geen antwoord op geven, terwijl ik dat wel zou moeten kunnen."

En wat is daarvoor nodig?

"Betere financiële informatie. Zelfs met een Excel spreadsheet kom je al een heel eind. Nou moet je niet als kop boven dit verhaal gaan zetten: 'we stappen over op Excel', maar wat ik bedoel is dat je zelfs met de meest gebrekkige hulpmiddelen nog een heel eind komt, als er voldoende financiële discipline in de organisatie aanwezig is. Dat vereist een bepaalde scherpte, een wat meer zakelijke manier van naar inkomsten en uitgaven kijken. Het zit tussen de oren om daarmee om te leren gaan, en dat kost tijd. Maar we zijn op de goede weg, dat is zeker."

De man Hans Amman

Behalve dat Ammans reputatie als harde saneerder hem vooruitsnelde, werd Utrecht ook gewaarschuwd voor een man met een flinke portie Amsterdamse humor, een onvervalst Mokums accent en zijn gave voor een bijna niet te stoppen stroom one-liners.

"Ik ben een onvervalste Amsterdammer uit West. Mijn vader was slijter bij Gall & Gall en ik ben als eerste in de familie naar de universiteit gegaan. Toen ik van de lagere school kwam, zou ik eigenlijk naar de LTS gaan. Uiteindelijk werd het mavo 3 en zo ben ik via mavo 4 en de havo op de universiteit terecht gekomen."

Amsterdam

"Ik ben in 1977 economie gaan studeren en ik vond het al snel heel leuk - een beetje klooien met wiskundige modelletjes. Toen er na mijn afstuderen een baan aan de Universiteit van Amsterdam voorbij kwam, heb ik dan ook meteen toegehapt.

"Het was een baan als wetenschappelijk medewerker, want er heerste in Amsterdam bij de economen toen nog niet echt een promotiecultuur. Als je het leuk vond, schreef je een proefschrift, maar je was er voornamelijk om onderwijs te geven. In die tijd was echter wel al duidelijk dat de wind anders ging waaien, vandaar dat ik toch maar een proefschrift ben gaan schrijven. In 1989 promoveerde ik op een boekje met veel formules , striptekeningen, zoals mijn vrouw ze noemt. Als ik zeg dat ik artikelen schrijf, zegt zij altijd: wel nee, dat zijn stripverhaaltjes.

"Het is misschien een beetje vloeken in de kerk, maar ik vind promoveren in een vak als economie alleen maar interessant voor iemand die verder wil in de wetenschap. Misschien ligt dat voor bèta's en medici anders, maar als je niet expliciet kiest voor een wetenschappelijke carrière, dan kun je je in veel andere richtingen beter gewoon door de praktijk laten vormen. Dat ik wél ben gaan promoveren, komt dan ook mede omdat ik verder wilde in de wetenschap. Ik ben een beetje een eigenzinnig type, althans dat zegt mijn vrouw. Ik heb eens een beroepentest gedaan en daar kwam ik uit als iemand die onafhankelijk van geest is, maar ook behoorlijk eigenwijs. En ja, zo iemand komt in een strak geleide organisatie met een sterke hiërarchie niet zo goed tot zijn recht, zo iemand floreert het best in de wetenschap."

Eindhoven, Utrecht

"In 2000 heb ik Amsterdam verruild voor Eindhoven, eerst als faculteitsdecaan en later als lid van het college van bestuur van de Technische Universiteit. Ik heb die overstap gemaakt, omdat ik bij mezelf niet het heilige vuur voor de wetenschap bespeurde dat ik bij veel van mijn collega's zag. Ik zat al 23 jaar als econoom in Amsterdam en ik dacht: als ik dat nog 25 jaar moet doen, is dat niet de uitdaging waarvoor ik gesteld wil worden. Ik wilde wel eens wat anders. In Eindhoven heb ik het prima naar mijn zin gehad, maar na zes jaar was ik daar wel zo'n beetje klaar, en ik ben niet iemand om de zaak alleen maar draaiende te houden, dan ga ik me vervelen. Vandaar mijn keuze voor Utrecht, maar zelfs hier zou ik het een beetje kaal vinden om alleen maar actief te zijn als bestuurder. Natuurlijk zit er een forse uitdaging in het uitzetten van een koers en daarin koersvast te blijven, maar verder is portefeuillehouder financiën toch in feite voornamelijk je gezond verstand gebruiken, een beetje optellen en aftrekken en de hand op de knip houden. Daarom blijf ik naast mijn bestuurlijk werk actief in de wetenschap. Ik schrijf regelmatig artikelen en ik zit in de researchmaster van de Utrechtse economen in een tutorrol.

"Ik heb er nooit aan getwijfeld of ik het hier in Utrecht aan kon, ik blijf toch een beetje een Amsterdams jochie, maar het is wel keihard werken. Natuurlijk ben ik aan de ene kant blij dat hier nog een hoop te doen is, maar de ambivalentie in mij is, dat ik nu af en toe met mijn tong op mijn schoenen loop en me afvraag waar ik het allemaal voor doe. Mijn toekomst? Die vraag heb ik mezelf al heel vaak gesteld. Wat wil je nou eigenlijk? Maar daar heb ik geen antwoord op. Ik vraag het wel altijd aan mensen in ons management development programma. Waar wil je staan over vijf jaar? Maar zelf heb ik geen antwoord op die vraag."

Persoonlijkheid

"In mijn vrije tijd heb ik twee dingen, mijn gezin waar ik achteraan loop, en natuurlijk het schrijven van artikelen en boeken, maar dat is in feite onderdeel van mijn werk. Daarnaast doe ik aikido. Ik heb vroeger veel aan karate gedaan; ik heb de zwarte band en ik heb ook nog les gegeven, maar daar heb ik nu de energie en de tijd niet meer voor. Daarom ben ik op een wat rustiger vorm van vechtsport overgestapt, als pure beginner. Dat doe ik nog elke week een keer. Vaak ben ik zo moe dat ik sta te tollen op de mat, maar het lukt me nog elke week om er naar toe te gaan.

"Tja, dat Amsterdamse accent van me. Ik heb ooit geprobeerd het kwijt te raken. Ik heb er zelfs een tijdje logopedie voor gehad. Dan moest ik oefenen: 'in de Maas drijft de kaas, zei Ome Klaas', want de a is een van de grootste problemen voor een Amsterdammer. Ik vond zelf dat het best aardig ging, maar na een half jaar zegt die logopediste opeens: 'meneer Amman, laten we maar stoppen.' Ik zeg: 'waarom stoppen? We zijn toch lekker bezig?' Ze zegt: 'je kunt het wel, maar je wilt niet.' Toen ze dat zei, realiseerde ik me dat ze gelijk had. Ik zie dat accent van mij een beetje als onderdeel van mijn persoonlijkheid en die wil ik gewoon niet al te veel onder de motorkap stoppen, ik wil geaccepteerd worden zoals ik ben. Het is een klein beetje recalcitrantie: Het moet ermee of het moet maar niet. Dus die logopediste had het wel goed gezien, ja."

Geintje

Hans Amman is niet wars van een gezonde dosis zelfspot. Nadat hij tijdens een vergadering van de financiële commissie van de U-raad nogal lang aan het woord was geweest, zei hij lachend: "Ik stond vanmiddag in de kantine, toen een van de kantinedames tegen me zei: U heeft vast geleerd om heel veel te praten zonder iets te zeggen." Waarop U-raadslid Wil Hildebrand met een uitgestreken gezicht reageerde met: "Goh Hans, het is wel ernstig als dat nu ook buiten deze zaal al begint op te vallen."

Omkoperijen, brandstichting en discussie bij de Utrechtse Model United Nations

De diplomaten worden meteen in het diepe gegooid: de herplaatsing van de Kerstman. De cadeautjesbrenger kan niet langer op de Noordpool blijven wegens smeltende ijskappen door het broeikaseffect. Heftige discussies ontstaan over een nieuw thuisland voor Santa en zijn fabriek.

"Sneeuw is noodzakelijk voor de geloofwaardigheid van de Kerstman, en zonder sneeuw voelen zijn rendieren zich vervreemd. Bovendien zijn de elfjes allergisch voor pinguïns. De Kerstman is daarom van mening dat Siberië een goed alternatief is", pleit de afgevaardigde van Santa.

"Aangezien de kerstman in 1967 ons land is uitgezet, bemoeien wij er ons niet mee", meldt de Chinese afgevaardigde. Hoewel de discussie steeds gekker wordt, blijft iedereen serieus. "Wat als de inheemse inwoners van Siberië de rendieren met een speer doden?" oppert een land. "Hebben elfjes mensenrechten?" en "waarom moet de Kerstman soevereiniteit hebben", vragen de diplomaten zich af.

Massavernietigingswapens

"Deze eerste opdracht was natuurlijk behoorlijk onrealistisch, maar over het algemeen bleef toch iedereen serieus en in zijn rol als landvertegenwoordiger. Bovendien kan je zelfs zo'n bizar onderwerp op de internationale politiek betrekken", vertelt Eelco Kessels (20). Eelco is afgevaardigde voor het Verenigd Koninkrijk in de eerste commissie. "Buiten deze oefening gaat het in de Model United Nations wel om echte internationale vraagstukken. In onze commissie gaat het bijvoorbeeld om massavernietigingswapens en ruimte technologieën. Dat zijn reële problemen."

Veiligheid is het overkoepelende thema van Unisun 2007 (Utrecht, Netherlands International Simulation of the United Nations), dat van donderdag 22 maart tot zondag 25 maart plaatsvond op de campus van University College in Utrecht. In drie commissies van de Algemene Vergadering en in de Veiligheidsraad worden voor internationale veiligheidsvraagstukken oplossingen bedacht en resoluties geschreven.

Ketie Peters (20) is derdejaars student aan de University College Utrecht. Samen met twee medestudenten is zij verantwoordelijk voor de inhoud van het simulatiecongres. "Het viel ons op dat veel problemen waar momenteel door de VN over wordt gesproken te herleiden zijn tot veiligheid in de breedste zin van het woord. In de verschillende commissies wilden wij daar, met de door ons gekozen onderwerpen, op wijzen."

Ketie vertelt dat studenten konden opgeven welk land zij wilden vertegenwoordigen. "Je mag niet je eigen land representeren, op die manier moet je je inleven in de belangen van een land dat je niet zo goed kent." Nederland is alleen in de derde commissie vertegenwoordigd en blijkbaar dus niet zo populair. "Maar één meisje had Nederland opgegeven als voorkeur, dat is best dapper. Aangezien er veel Nederlanders aanwezig zijn in de commissies, is het risico groot dat je wordt gecorrigeerd als je praat vanuit het standpunt van Nederland. Waarschijnlijk durfde niet veel mensen dat aan", aldus Ketie.

Brazil, tadadadadadadada

Eelco heeft bewust gekozen het Verenigd Koninkrijk te representeren. "Ik ben erg geïnteresseerd in Engeland en wil mijn master in Londen doen." De derdejaars UCU student neemt zijn diplomaatschap serieus. "Ik wil het zo goed mogelijk doen maar het Verenigd Koninkrijk heeft een lastige positie. Ze schipperen tussen de VS en Europa. In de simulatie moet ik dus ook een balans daartussen vinden. Ik moet opletten dat ik echt het land vertegenwoordig en niet zozeer mijn eigen mening. Het Verenigd Koninkrijk staat vaak op een voet met de VS terwijl ik me daar persoonlijk helemaal niet in kan vinden. Mijn mening is echter onbelangrijk. Het gaat om de belangen van Engeland."

In de eerste commissie van Eelco wordt volop gediscussieerd. Het Verenigd Koninkrijk en China hebben het grootste woord, maar ook de diplomaat uit Afghanistan is erg spraakzaam. Het is bovendien opvallend dat de afgevaardigde van de Verenigde Staten wel erg stil is. "Uiteindelijk komt het neer op de persoonlijke kwaliteiten van de afgevaardigden. Zo kan een in werkelijkheid klein land ineens erg aanwezig zijn terwijl een groot en machtig land zich niet laat horen. Bovendien worden vaak persoonlijke meningen van afgevaardigden geuit terwijl die mening niet bij dat land past", legt Eelco uit.

Niet alle studenten nemen de simulatie zo serieus als Eelco en komen dan ook vaak te laat. Maar daar is een oplossing voor bedacht. Bij te late binnenkomst moet er een liedje gezongen worden, het liefst in de taal van het land dat gerepresenteerd wordt. Onder andere de vertegenwoordigers van Panama en Zuid Afrika moesten hier aan geloven en zagen de kans schoon gelijk een wit voetje te halen bij Brazilië. Helaas kwamen ze niet verder dan Brazil tadadadadadadada. "Misschien moet er volgend jaar een strikter en formeler beleid komen zodat iedereen de simulatie serieuzer neemt, ook werkelijk aanwezig is én op tijd komt", oppert Eelco.

Lasersatalliet

Gelukkig voor Eelco wordt het Verenigd Koninkrijk ook in de Veiligheidsraad serieus vertegenwoordigd. De eer is aan Ryan Fennerty (20), derdejaars student aan de prestigieuze Yale universiteit in Amerika. "Ik heb ervoor gekozen Engeland te vertegenwoordigen omdat ik hun positie en vooral Tony Blair erg respecteer. Hij zet zijn eigen eer opzij om de belangen van zijn land te behartigen. Op deze conferentie probeer ik net als hem bruggen te bouwen. Mijn tegenstanders in de raad zijn China en Rusland omdat zij vetorecht hebben. Vanmorgen kwam Rusland met een compromis op tafel dus we zullen zien. Eerst moeten we een crisis oplossen", aldus Ryan.

Om het extra spannend te maken heeft de organisatie een crisis bedacht die onmiddellijke aandacht van de Veiligheidsraad vereist. Er is namelijk een aanslag gepleegd op de premier van India, waarschijnlijk door Pakistaanse terroristen. Als wraak zijn 15 moslims gedood waarna het conflict escaleerde. Pakistan passeerde de grens met het Indische Kasjmir, naar hun zeggen om orde en veiligheid te handhaven. Waarop India dreigt zijn nucleaire wapens in te zetten als Pakistan zich niet terug trekt. Gelukkig wordt de crisis snel beteugeld en een nucleaire ramp afgewend.

Ook de eerste commissie krijgt met een noodsituatie te maken. Frankrijk heeft samen met het Verenigd Koninkrijk een lasersatelliet gelanceerd, naar hun zeggen voor een verhoogde veiligheid tegen een terroristische aanslag. De satelliet kan op korte en lange afstanden bedreigende voorwerpen als vliegtuigen en nucleaire wapens onderscheppen en vernietigen. De internationale gemeenschap is echter niet blij met deze onverwachte actie en vooral niet overtuigd van het veiligheidsbevorderende motief van Frankrijk en Engeland.

"De onderhandelingen leken goed te gaan, maar uiteindelijk zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk er behoorlijk op achteruit gegaan", vertelt Daan Schilperoort, diplomaat voor Frankrijk in de eerste commissie. "Wij moeten onze nucleaire wapens met 25 procent verminderen en de Verenigde Staten, Rusland en China mogen ook een lasersatelliet lanceren."

Daan (21) is niet vrijwillig op de conferentie. "Ik ben hier samen met zo'n 24 andere studenten van de Roosevelt Academy in Middelburg, het zusje van de UCU." Daan vertelt dat ze voor het vak internationale betrekkingen min of meer verplicht werden mee te doen aan de VN simulatie. Echt vervelend vindt hij het niet. "Twee jaar geleden heb ik ook al meegedaan. Toen waren er maar zo'n 50 à 60 mensen. Het is nu een stuk groter. Het internationale aspect vind ik leuk, het is interessant en leerzaam om een land te vertegenwoordigen. Er moet veel onderhandeld worden, zelfs in de pauzes en 's avonds aan de bar wordt gelobbyd. Misschien moet ik Rusland een pitcher aanbieden en de voorzitters bloemen geven."

Studentenlol

Hoewel tijdens de conferentie oplossingen bedenken voor de wereldproblematiek en onderhandelen het allerbelangrijkst zijn, is er ook nog tijd voor andere dingen. "Het is echt een sociale gebeurtenis. Je leert mensen van over de hele wereld kennen en wisselt ideeën met hun uit", aldus Ketie. "'s Avonds in de bar is het erg gezellig en ontstaan er zelfs fusies op de dansvloer."

Vooral internationale studenten zijn erg positief over de combinatie van educatie en vermaak. "Het is een leuke manier om meer van de internationale politiek te leren, debatvaardigheden te ontwikkelen, mensen te ontmoeten en een vreemd land een beetje te leren kennen", vertelt de Amerikaanse Ryan. De meningen over Utrecht zijn echter verdeeld. "Het is een schattig dorp", "na tien uur 's avonds kan je nergens meer eten", "al die fietsen vind ik zo leuk" en "alles is zo klein" zijn gangbare uitspraken.

Hoewel de meeste studenten positief zijn over de organisatie zijn er ook wat minder tevreden geluiden te horen. Sommige studenten klagen over het slapen op de banken bij UCU studenten thuis, anderen over het programma dat op het laatste moment nog veranderde. "Desondanks er een aantal dingen mis ging, vind ik dat het organisatorisch best soepel is verlopen. Ik heb veel positieve reacties gehad van studenten die vertellen dat ze het erg leuk er leerzaam vinden", aldus Ketie.

Daan onthult echter niet alleen voor het educatieve en sociale aspect op de simulatie aanwezig te zijn. "Er is nog iets wat ik hier moet doen. Als bestuurslid van de studentenvereniging van de Roosevelt Academy moet ik eigenlijk ook iets stelen van de studentenvereniging van UCU."

Tim van Lieshout, eveneens student van de Roosevelt Academy, legt de situatie uit. "Vorig jaar hebben studenten van de UCU een schilderij van onze school meegenomen. Ze dachten dat het ging om een schilderij van Roosevelt, dus dat ze een ideologisch stuk van ons te pakken hadden. Het bleek een schilderij van de econoom Keynes te zijn, een persoonlijk bezit van een leraar die de grap niet kon waarderen. Als tegen stunt hebben wij toen een lichtbak van de UCU gepikt. Dit jaar lijkt het bestuur van de Utrechtse studentenvereniging alles veilig te hebben weg gestopt."

Volgens Ketie Peters ontbreekt er niets op de campus van de University College. "Maar er is wel een klein brandje gesticht in de bar. Een asbak stond in brand, die hebben we met een blusser gedoofd."

Gelukkig komen de studenten niet alleen om studentenlol te maken en blijken zo toch over een goede dosis idealisme te beschikken. "Onze resoluties zijn aangenomen", vertelt Daan. En niet alleen de Roosevelt resoluties worden met succes ontvangen. Het blijkt dat alle studenten in drie dagen tijd het voor elkaar hebben gekregen met bruikbare oplossingen op de proppen te komen. Oplossingen die zorgen voor een betere wereld. Alle acht resoluties worden aangenomen en daarmee verlaten de delegaties de blue zone weer. Van diplomaten worden ze weer gewone studenten met alledaagse problemen. Veel internationale studenten pakken het vliegtuig terug naar huis. Eelco gaat in het zonnetje liggen bijkomen van de afgelopen dagen en de Roosevelt Academy studenten moeten met lege handen terug naar Middelburg.

Thema veiligheid

Veiligheid was het overkoepelende thema van Unisun 2007. In drie commissies van de Algemene Vergadering en in de Veiligheidsraad kregen de studenten twee onderwerpen voor hun kiezen. Als diplomaten zochten zij oplossingen voor internationale veiligheidsvraagstukken en presenteerden zij acht resoluties.

•••Veiligheidsraad:

Wat is een vredige oplossing voor het conflict in het Kaukasus gebied, vooral in Georgië? En, hoe kan het Darfur Peace Agreement beter worden uitgevoerd?

•••Eerste Commissie, ontwapening en internationale veiligheid:

Hoe kan ontwikkeling van nieuwe massa vernietigingswapens worden tegengegaan? En, hoe moeten de Verenigde Naties de grenzen bepalen van ruimte gebaseerde technologieën?

•••Tweede Commissie, economie en financiën:

Hoe kan de groeiende afstand tussen economisch minder ontwikkelde landen en economisch ontwikkelde landen worden bestrijd? En, hoe kunnen de Verenigde Naties het probleem van het promoten van nieuwe en vernieuwende energie aanpakken?

•••Derde commissie, sociaal, humanitair en cultureel:

Hoe bescherm je mensenrechten in de strijd tegen terrorisme? En, hoe kan er vertrouwen gecreëerd worden tussen staten waardoor een uitwisseling van onder andere informatie ontstaat?

Model United Nations

Ontstaan: simulaties zoals de Model United Nations ontstonden in de Verenigde Staten nog voordat de VN was opgericht. De simulatie in New York City en op Harvard University in Cambridge waren de eerste die in 1920 met de toenmalige League of Nations van start gingen. Toen in 1945 the League of Nations was ontmanteld en de United Nations ontstond, veranderde de Model League of Nations in de Model United Nations.

Wereldwijd: Alleen al in de VS doen jaarlijks zo'n 90.000 studenten mee aan de ongeveer 400 simulaties in 48 landen. Wereldwijd vinden overal Model United Nations plaats op ieder continent behalve Antarctica.

Taal: Meestal Engels, soms Spaans en Frans.

Unisun: Sinds vijf jaar elk jaar aan de University College Utrecht.

Dit keer deden 110 studenten mee uit ongeveer 210 landen- ongeveer 35 deelnemers komen uit Nederland.

Meest prestigieuze MUN ter wereld: Harvard

Meest prestigieuze universiteit op Unisun: Yale

'Ja ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik trots ben op de UU'

Trots. Volgens Van Dale: 'Het gevoel dat men meer is dan anderen, het zelfgevoel dat het volbrengen van iets groots of het bezit van iets moois enz. geeft, of een persoon of zaak waarop men trots is'. Hoewel je ze wel ziet, jongeren en ouderen met sweaters en rugzakken met Universiteit Utrecht in kapitalen er op gedrukt, verloopt de zoektocht naar de universiteitstrots niet geheel vlekkeloos. Op een koude, natte vrijdagmiddag in het gebied Drift-Kromme Nieuwegracht-Trans, bleken maar weinigen bereid om hun trots, als deze er überhaupt was, te motiveren. "Nog nooit over nagedacht", was een veelgehoord antwoord bij zowel studenten als medewerkers. Het weer had wellicht een remmende invloed op een enthousiaste reactie of op het eergevoel. Een lichtpuntje tussen de overwegend onverschillige antwoorden, was de repliek van studente Pedagogiek Lisa Stomphorst (21). "Ja, ik denk dat ik wel kan zeggen dat ik trots ben op de UU. Waarom? Ten eerste hangt er een goede sfeer, het contact tussen docent en student is goed, wat zorgt voor een prettige studieomgeving. Ook krijg je de ruimte om je te verbreden naast je studie. Erg belangrijk. Het studieniveau is volgens mij ook goed en ik hoor vaak dat de universiteit een goede naam heeft. Ik vind het ook leuk dat twee hoogleraren (Ronald Plasterk en Jacqueline Cramer, red.) minister zijn geworden in het nieuwe kabinet." Ondanks haar lovende woorden over de universiteit zal Lisa niet zo snel gezien worden in een universiteitstrui. "Dat vind ik net wat te ver gaan. Ik krijg een beetje het idee van 'kijk mij eens, ik studeer'. Overdreven dus."

Een mooie organisatie

In de kantine van het CIM, aan de Kromme Nieuwegracht, zijn de reacties opener dan buiten in de regen. Bart de Nijs (23), een eerstejaarsstudent Geschiedenis, denkt ook dat de universiteit hoog staat aangeschreven. "In Nederland, maar volgens mij zelfs daarbuiten. Ik ben dus wel trots op de UU. Ik voel me hier thuis en ik heb een leuke werkgroep. Hiervoor heb ik hbo gedaan, maar daar was de sfeer anders, de klik met de hogeschool was minder sterk dan nu met de universiteit. Dat komt ook door de locatie. Ik heb nu veel colleges in de binnenstad, in oude panden in het historische centrum."

Het belang van het onderwijs in de binnenstad wordt door velen benadrukt. "Ik heb zowel colleges hier, in de binnenstad, als in De Uithof", zegt Lisa Reinheimer. De 21-jarige studente Theater-, Televisie- en Filmwetenschap, roemt de mooie gebouwen aan de Drift en Trans, waar zij college heeft. "Ook de kleinschaligheid in het centrum spreekt me erg aan."

Hans Vrijmoed (30) is hoofd Studentenhelpdesk op het CIM: "Aan de ene kant ben ik wel trots op de universiteit. Als ik naar mijn eigen functie kijk, is het verlenen van service het belangrijkste. Je draagt bij aan een mooie organisatie, en dat is prettig. Aan de andere kant ben ik minder trots op de ICT-problemen die zich overal voordoen. Ik heb ook als student aan deze universiteit gestudeerd en heb inmiddels een band met de UU opgebouwd."

Universitair onderzoeker Middelnederlandse Letterkunde, Dieuwke van der Poel, zegt ook dat ze trots is op de UU. "Het is een inspirerende plek, waar veel gebeurt. Niet alleen in je eigen vak of vakgebied, maar ook daarbuiten. Zo ben ik enkele dagen geleden naar een inaugurele rede geweest over een aanpalend vakgebied. Leuk en interessant dat dat gehouden wordt." Ook Van der Poel benadrukt het fijn te vinden in de binnenstad. "Maar De Uithof heeft betere gebouwen die speciaal voor het onderwijs gebouwd zijn." Met dikbedrukte kleding zal de universitair onderzoeker niet snel lopen. "Maar, ik neem wel eens wat souvenirs mee naar het buitenland, een paraplu of een trui", zegt zij lachend.

Wandelende reclamezuil

In het Educatorium zit Suzanne Tiggelman (26) te lunchen. De studente Diergeneeskunde heeft al haar colleges in De Uithof. "Maar ik had natuurlijk liever in de binnenstad gezeten. Het is voor mij dichterbij en daarnaast zien de gebouwen er gewoon veel mooier uit. Maar De Uithof is veel erger geweest. Vijf jaar geleden toen ik hier kwam, was het echt een shithol. Een sfeerloze bouwput, één grote betonplaat. Niet bepaald iets om trots op te zijn. Als ik wilde studeren, ging ik altijd naar een bieb in de binnenstad, maar inmiddels is de UB ook niet meer relaxed, veel te druk. De Uithof is intussen leuker geworden, het is een dorp op zich dat steeds meer tot leven komt. Maar of ik daar trots op ben. Niet echt eigenlijk."

Theo Engelman, werkzaam op de ICT-afdeling van de bibliotheek in De Uithof, draagt geen kleding met opdruk van de universiteit. "Dat is uit principe. Ik ben geen wandelende reclamezuil." Engelman werkt al meer dan vijftien jaar voor de universiteit. "Het is een leuk bedrijf waar zinvol werk wordt verricht. Op verjaardagen is het aardig om te vertellen dat je voor de universiteit werkt, daar ben ik dan ook trots op."

Myrke van der Meer staat achter de kassa in de kantine van het Educatorium. "Nu ben ik als medewerker aan de slag. Maar ik studeer hier ook hoor", zegt ze er snel bij. "Ik werk hier niet zo vaak, dus kan ik beter in mijn rol als student iets vertellen over mijn gevoel van universiteitstrots. Ten eerste hangt er hier een gemoedelijke sfeer, waarin docenten en studenten informeel met elkaar omgaan. Mijn gevoel van trots is sterker geworden door de goede zorg van de UU na het ongeluk met de hijskraan. Ik was in de gang toen de kraan viel en ik was natuurlijk erg geschrokken. Mijn spullen lagen nog in een lokaal, die moest ik later ophalen. Er werd gelijk iemand meegestuurd die mij persoonlijk begeleidde. De één-op-één hulpverlening vond ik erg fijn." Ook daarna werd de masterstudente Economische Geografie goed geholpen. "De nazorg was uitstekend, echt heel menselijk. Ik kreeg nog een brief met de vraag hoe het met me ging. Dat is erg fijn als je zoiets hebt meegemaakt. Je kunt dus gek genoeg zeggen dat de val van de hijskraan ervoor heeft gezorgd dat mijn band met de universiteit is versterkt. Myrke heeft geen UU-gadgets. "Dat hoeft voor mij niet, ik hoef niet in mijn eigen stad te laten zien dat ik studeer. Ik heb in Costa Rica gestudeerd en ik zou het wel leuk vinden om een trui van de Costa Ricaanse universiteit te dragen. Ik wilde zo'n trui daar kopen, om hem hier aan te trekken, maar helaas. Die verkochten ze niet.

Wetenschappelijke trots

"Trots hangt af van meerdere factoren. Ten eerste de manier waarop het bedrijf of de instelling naar buiten toe bekend staat. Is er veel negatieve publiciteit, dan heeft de medewerker, of in dit geval ook de student, een minder sterk gevoel van trots en commitment. Daarnaast is het belangrijk hoe je bij de organisatie behandeld wordt.", Rendel de Jong is universitair docent aan de vakgroep Sociale en Organisatiepsychologie en doet onderzoek naar commitment en welbevinden. "Je merkt dat de trots over het algemeen groter is als een persoon net begonnen is bij een bedrijf. In dit geval zou je een student als voorbeeld kunnen noemen. In het begin lijkt alles nog vers en nieuw. Je wordt naar de universiteit 'gelokt' door een mooie advertentie met glimlachende mensen, maar als je er eenmaal zit, komen je mooie verwachtingen niet uit. Je krijgt maar twee uur college per week en de tentamens vallen tegen. Het gevoel van trots verdwijnt dan als sneeuw voor de zon."

Volgens De Jong heeft ook de mate waarin men plezier in het werk heeft een grote invloed op het eergevoel. "Daardoor wordt de verbondenheid met de organisatie groter en hierdoor krijgt men weer meer plezier in het werk. Het versterkt elkaar. Als je het bijvoorbeeld leuk vindt om les te geven, ben je meer betrokken bij een universiteit, dan dat je met tegenzin een college geeft." De Jong begrijpt de mening van de studenten en medewerkers die trots zijn op 'hun' gebouw. "Dat is heel logisch. Ik denk dat de omgeving een onderschat effect speelt in de werksituatie. Iedereen vindt het fijn om in een prettige ruimte te werken, waarin iemand zich thuis voelt."

Het zou zelfs zo kunnen zijn, dat de prestaties groter zijn, wanneer het gevoel van trots en betrokkenheid meer aanwezig is. De Jong: "In het bedrijfsleven is bewezen, dat de medewerkers met een hoger commitment langer doorbuffelen bij een moeilijke situatie zoals bijvoorbeeld een fusie. Ook zijn zij geneigd langer door te werken. Je kan dus zeggen dat hun inzet groter is voor het bedrijf, waardoor de kans op een goed resultaat ook groter is." Dus door trots meer studiepunten? "De universiteit is ook een bedrijf, dus dit kan ook gelden voor studenten en medewerkers."

The UU Gadgetstore

Bij het binnenkomen van het Bestuursgebouw zijn ze bijna niet te missen. In een grote vitrine liggen de UU-gadgets keurig uitgestald. Van flessen wijn met een universiteitslabel tot sweaters in allerlei kleuren. Deze waren behoren tot het assortiment van de Solaris Universiteitswinkel. Wie trots is op de UU, zou toch wel eens hier een aankoop doen, zou je denken.

Germaine Poot is verantwoordelijk voor de inkoop van de producten die de shop verkoopt. "De universiteitsspullen worden op drie verschillende locaties verkocht. Bij de receptie van het Bestuurgebouw, de receptie van het Academiegebouw en bij boekhandel Broese op De Uithof." Voor zover Poot weet, worden de universiteitsspullen sinds vijf jaar gekocht. Sinds één jaar is ze belast met de inkoop van het assortiment. En dat blijkt erg breed te zijn. Poot laat zien wat er allemaal voor handen is. Vanzelfsprekende verkoopwaar als pennen en dassen, maar ook stressballen en zelfs een slabbetje. "Die doen medewerkers elkaar wel eens cadeau bij een geboorte."

Volgens haar zijn de sweaters het best verkopende product. "Maar sommige producten zijn heel leuk en gaan amper over de toonbank. Neem bijvoorbeeld een boek over de architectuur van de universiteit. Niet te duur en mooi gemaakt, maar veel interesse is er niet voor. De veelgevraagde universiteitstruien blijken het vooral goed te doen bij uitwisselingsstudenten. Je ziet ook dat die truien aan het eind van het jaar meer worden verkocht. Op het moment dat de uitwisseling zijn einde nadert."

Martin Vos verkoopt de merkproducten bij de receptie van het Bestuursgebouw. "Wat wel grappig is, is dat je bij de sweaters een duidelijk verschil ziet tussen man en vrouw. De mannen weten precies wat ze willen hebben en in welke maat. Bij de vrouwen duurt het langer, vooral als ze met meer zijn. Dan twijfelen ze over de kleur en over de grootte. Soms ben ik dan degene die moet beslissen welke trui ze moeten nemen", lacht hij. De receptiemedewerker loopt zelf niet dagelijks in een universiteitstenue. "Ik heb één T-shirtje. Maar dat draag ik alleen bij het zaalvoetbal."

Excellentie, geachte heer Plasterk, beste Ronald

Brieven aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

Geachte heer Plasterk,

Vooreerst: wat een plezier iemand op de stoel van Hoger Onderwijs en Wetenschap te weten met kennis van zaken en zonder de ambitie zichzelf in één ambtstermijn overbodig te maken. Een hele vooruitgang en dus een mooi begin.

Aangezien u kennis van zaken heeft, weet u echter maar al te goed dat na dat mooie begin vooral veel uitdagingen en problemen zullen opduiken. In de open brief die u tijdens de formatie samen met de andere Spinozapremie-laureaten in de krant publiceerde, pleitte u terecht voor een inhaalbeweging die excellent onderzoek en onderwijs in Nederland moet bevorderen. Mag ik in dat opzicht uw aandacht vragen voor het feit dat excellent onderzoek niet in elk wetenschapsgebied op dezelfde manier tot stand komt?

Mijlpalen in mijn tak van sport zijn heel vaak boeken, geschreven door koppige eenzaten. Daarmee is niets principieels ten nadele van programmatisch onderzoek gezegd, maar in het huidige klimaat wordt het steeds moeilijker om dat soort individueel onderzoek te financieren en de resultaten op de geijkte manieren te verspreiden. Typerend voor dat klimaat is de recente beslissing van NWO om het programma 'Publicatiebijdragen' stop te zetten. Hierdoor kan niet langer financiële steun worden gevraagd voor de uitgave of vertaling van wetenschappelijke boeken en tijdschriften. Hiermee wordt ons soort wetenschap, die veelal talig van aard is, dubbel getroffen. Voor publicaties in het Nederlands zijn we vaak afhankelijk van dat soort steun om boeken überhaupt gepubliceerd te krijgen. En om ze aan een Engelstalige uitgeverij gesleten te krijgen, moeten ze niet alleen foutloos maar bij voorkeur ook aantrekkelijk geschreven zijn. Niet-moedertaalsprekers van het Engels zijn daar zelden toe in staat. De beslissing om uitgaven en vertalingen niet langer te subsidiëren is dus dubbel nefast. Ze verkleint onze mogelijkheden om kennis binnen ons taalgebied naar een niet-academisch publiek te vertalen. Bovendien wordt het zonder die overigens erg bescheiden subsidies moeilijker om diezelfde kennis op internationale wetenschappelijke fora te verspreiden. Ik kan me moeilijk van de indruk ontdoen dat regels en systemen die in de bètawetenschappen uitstekend werken, zonder veel nadenken aan alfa's worden opgelegd. Dat lijkt me niet zo productief. Verhoudingsgewijs is geesteswetenschappelijk onderzoek ontzettend goedkoop: laboratoria noch deeltjesversnellers hebben wij nodig. Maar tijd en boeken wel.

Tot slot: op het vlak van onderwijs zou u ons enorm vooruithelpen als u er mee voor zorgt dat 18-jarigen die zich melden aan de poort van de universiteit hebben leren spellen en een zin kunnen ontleden.

Heel veel succes gewenst.

Geert Buelens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde

Excellentie

Sinds de Verlichting zijn we overtuigd van de waarde van wetenschap en onderwijs voor een goede inrichting van de wereld en de menselijke samenleving. Na de Tweede Wereldoorlog is dit ook officieel door de Verenigde Naties erkend en probeert UNESCO dit idee wereldwijd te bevorderen. Maar ik heb het idee dat dit besef aan het tanen is. Werd in de 19de eeuw nog gepropageerd dat voor elke school die geopend werd een gevangenis kon worden gesloten, vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw lijkt de Verlichting omgedraaid: er werd bezuinigd op onderwijs en geïnvesteerd in straffen en gevangenissen. Is het niet beter om ons weer allereerst te richten op de positieve mogelijkheden van onderwijs en wetenschap?

Wat ik u daarom zou willen vragen is om onderwijs en wetenschap meer ruimte te geven en uit het keurslijf van de economische rationaliteit te bevrijden. Natuurlijk zijn onderwijs en wetenschap van economisch belang, maar momenteel lijken ze vrijwel alleen economisch gelegitimeerd en gewaardeerd te worden. Dat leidt tot een benepen kijk op het belang van deze maatschappelijke instituties, wat dodelijk is voor de creativiteit op de werkvloer. Onderwijs en wetenschap zijn meer dan een voorbereiding op het verwerven van een plaats in het arbeidsproces en economische zelfstandigheid. Ze zijn van niet te onderschatten waarde voor de persoonlijke ontwikkeling van de mens, de opbouw en handhaving van de democratische samenleving, het behoud en de verdere ontwikkeling van onze cultuur en het bevorderen van het besef dat we straks allemaal wereldburger zijn en dus samen verantwoordelijk voor de toekomst van de wereld.

Een breder perspectief zou voor wetenschap twee dingen betekenen. Ten eerste dat minder nadruk komt op de massaproductie van wetenschappelijke artikelen ten faveure van meer wijsheid en doordachte analyse van belangrijke problemen. Ten tweede dat het voor de daarvoor geëigende wetenschappen meer kan lonen om te publiceren in het eigen taalgebied. Het zou zowel de kwaliteit als de maatschappelijke en culturele relevantie van de wetenschap ten goede komen.

Voor het onderwijs zou ik wensen, dat u expliciet het besef wilt bevorderen dat opgroeiende mensen niet alleen onderwijs krijgen omwille van hun eigen ontwikkeling, maar dat ze ook leren dat zij medeverantwoordelijk zijn voor onze democratische cultuur en worden toegerust om als verantwoordelijk wereldburger een bijdrage te kunnen leveren aan het behoud van onze aarde en een humane toekomst voor de mens.

Het zal allemaal niet gratis kunnen, maar ik vraag u niet allereerst om geld. Op dit moment wil ik graag uw betrokkenheid en visie.

Met vriendelijke groet,

Lennart Vriens, hoogleraar Onderwijskunde

Geachte heer Plasterk,

Buitenlandse studenten die naar Nederland komen om een opleiding te volgen worden niet langer uit de onderwijsbegroting bekostigd. De instellingen van hoger onderwijs moeten nu aan buitenlandse studenten een kostendekkend collegegeld vragen. Dit betekent een grote rem op verdere internationalisering van het onderwijs. Een tweede grote barrière voor studenten met een andere nationaliteit zijn de hoge leges, die ze hier jaarlijks voor een machtiging van verblijf en voor een VTV moeten betalen. Geen incentive om onze kenniseconomie te bevorderen!

Door deze maatregelen worden met name studenten uit ontwikkelingslanden 'met het badwater weggegooid'. Deze studenten kunnen de kostendekkende collegegelden en de hoge leges niet opbrengen. We zien dat studenten uit Suriname bijvoorbeeld de kans op hoger onderwijs wordt ontnomen. Wilt u er tenminste voor zorgen dat een fonds in het leven wordt geroepen tezamen met uw collega van Ontwikkelingswerk, waaruit beurzen aan deze studenten kunnen worden aangeboden?

Met vriendelijke groet,

Carla Kuijpers-Groensmit, directeur Studenten Service

Excellentie,

Behalve minister van Onderwijs bent u in dit kabinet coördinerend bewindspersoon voor het emancipatiebeleid. In tal van opzichten is het onderwijs van laag tot hoog een succesverhaal als het over emancipatie gaat. Meiden en jonge vrouwen behalen minstens zo hoge opleidingsniveaus als jongens en jonge mannen, en vrouwen doen dat vaak ook nog sneller en met hogere cijfers.

Wel is er nog altijd sprake van een stevige segregatie tussen 'vrouwenstudies en -opleidingen' en 'mannenstudies'. Met name de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke studenten in bèta- en technische studies en van mannen in zorggerelateerde opleidingen, verdient structurele aandacht van de minister. Her en der bestaat kennis hoe deze segregatie te doorbreken, maar die wordt nog onvoldoende en slechts hap-snap benut. Is de minister bereid dit onderwerp hoger op de beleidsagenda te plaatsen?

In schril contrast met de gelijke onderwijsprestaties staat het verschil tussen mannen en vrouwen in het rendement van dat onderwijs. Vrouwen met een zelfde opleiding als mannen verdienen per uur gemiddeld 10 à 20 procent minder. Dat voelen zij vooral in hun eigen portemonnee. Maar ook de samenleving voelt het verschil in rendement: tegenover een gelijke investering van de samenleving in de opleiding van mannen en vrouwen staat bij vrouwen veelal een aanzienlijk geringer rendement qua productieve bijdrage aan de samenleving dan voor mannen. Veelvuldig stemmen zelfs hoog opgeleide vrouwen hun arbeidsloopbaan nog altijd af op hun 'gezinsloopbaan', via loopbaanonderbrekingen of deeltijdwerk of komen zij vanwege het 'glazen plafond' niet terecht in een functie die overeenstemt met hun capaciteiten. Over hun hele leven werken vrouwen minder uren en vaak onder hun niveau. Vrouwelijk talent wordt in Nederland dus verre van optimaal gebruikt, tot hun eigen schade, maar ook tot schade van de samenleving. Onder andere de Visitatiecommissie Emancipatie heeft gepleit voor een integrale aanpak van dit probleem. Is de minister tot zo'n integrale aanpak bereid en hoe gaat die aanpak er uitzien?

Die onderbenutting van vrouwelijk talent vinden we bij uitstek in het wetenschappelijk onderwijs: zowel als het gaat om universitaire bestuurders als om hoogleraren vormen vrouwen een minderheid van nog geen 10 procent, ook in disciplines waar vrouwen (meer dan) de helft van de afgestudeerden vormen. Is de minister bereid Raden van Toezicht en Colleges van Bestuur aan te spreken op hun verantwoordelijkheid beter gebruik te maken van vrouwelijk talent en te bevorderen dat dit thema een vast onderwerp wordt bij accreditaties en onderwijs- en onderzoeksvisitaties?

Doet - en laat - u verder vooral die dingen waarvan professor Plasterk zou hebben gedacht 'zo is het goed!'. Dan zal uw ambtsperiode de geschiedenis in gaan als een van de meest zegenrijke voor het wetenschappelijk onderwijs.

Joop Schippers, hoogleraar Arbeids- en Emancipatie-economie

Wetenschappelijke verantwoordelijkheid!

Wat zou ik tegen Ronald Plasterk zeggen als ik hem tegenkwam op een borrel? Vooral: laat universiteiten zich veel meer dan nu opstellen als maatschappelijke organisaties. Waarom wordt er wel cosmetica ontwikkeld en geen medicijn tegen malaria? Waarom is er een vaccin tegen vogelgriep, maar wordt dit niet op de markt gebracht? Waarom is geen watermaatschappij bereid te investeren in Afrika? Waarom komt groene stroom niet van de grond? Niet wetenschappelijke vrijheid, maar wetenschappelijke verantwoordelijkheid moet het motto zijn van de universiteit.

Ik ben het met Plasterk eens, dat de overheid niet vooraf kan definiëren wat succesvol onderzoek is. Maar zonder uitleg meer geld naar hoger onderwijs en wetenschap sluizen, zal de minister niet in dank worden afgenomen. Het opleiden van studenten en het doen van onderzoek gebeurt in het algemeen belang, maar de kiezer voelt dat niet zo. Het publiek ziet de universiteit als een anoniem gebouw. In deze tijd van show me, don't tell me is zeggen dat wetenschap belangrijk is onvoldoende. Je moet laten zien waarom het een maatschappelijk belang is.

De antwoorden op bovenstaande vragen weet ik niet, maar door mijn vroegere werk bij de Consumentenbond ben ik erachter gekomen dat ze in elk geval universitaire denkkracht vergen op zaken als intellectueel eigendom, de interpretatie van internationale verdragen op het gebied van wereldhandel, mensenrechten en milieu en de toegang tot kennis. Samen met andere maatschappelijke organisaties als Amnesty, Novib en het Wereldnatuurfonds heeft de Consumentenbond deze onderwerpen herhaaldelijk aangedragen als de overheid vroeg om input voor de besteding van de aardgasbaten. Vervolgens kregen universiteiten opdracht 'meetlatten' te ontwikkelen voor het bedrijfsleven en waren de resultaten niet openbaar. In Nederland wordt 'maatschappelijk', helaas, vertaald met 'hier en nu bruikbaar voor het bedrijfsleven'. Ook bij het Innovatieplatform en de oprichting van de Topinstituten is dit weer te zien: Driekwart publiek geld, een kwart vanuit het bedrijfsleven, maar welke maatschappelijke vraag wordt er beantwoord? Daarvoor is geen mechanisme ingebouwd. Ook ontbreekt een visie, laat staan afspraken, over van wie de ontwikkelde kennis is.

Dus minister, mijn pleidooi: zorg dat universiteiten hun onderzoek kunnen richten op kennisontwikkeling voor de lange termijn en fundamentele maatschappelijke vraagstukken. En zorg dat kennis ontwikkeld met publiek geld, publiek blijft. Draagvlak voor wetenschap is niet alleen een communicatievraagstuk. De universiteit moet zich ook daadwerkelijk maatschappelijker opstellen. En laten zien wat ze doet!

Melanie Peters, directeur Studium Generale

Excellentie, Waarde Ronald,

Op uw deurmat stapelt de post met brandende aandachtspunten zich vast op. Mijnerzijds in dit stadium alleen een felicitatie en veel succes in ons aller belang. Dit laatste licht ik graag toe. Verlanglijstjes zijn onvermijdelijk, maar komen later wel.

Mijn zorg (ik concentreer me op onderwijs over de hele linie) betreft de dreigende polarisatie in plaats van het gezamenlijk aanpakken. Mensen in het veld staan onder druk om er het beste van te maken, doen dat ook elke dag, maar ze leven met nauwelijks door henzelf alleen te beïnvloeden omstandigheden. Daar hoeft iemand als het ware maar een lucifer bij te houden. Debat dreigt al snel niet meer over hoofdzaken te gaan, en sleept zich zo voort naar het volgende (on)gelijk.

Waar gaat het om? Uitdaging bieden aan de leerling/student én de docent staat voorop. Zo kan een klimaat ontstaan van wederzijdse betrokkenheid waarin beide voor zulke uitdagingen daadwerkelijk verantwoordelijkheid kunnen nemen en er op een kwalitatief hoog niveau vorm aan kunnen geven. Dat geldt voor elke denkbare onderwijssituatie, en de consequentie daarvan is persoonlijk maatwerk, kleinschaligheid en kwaliteitszorg die kan worden afgemeten aan gedeelde trots over behaalde resultaten. In een dergelijke sfeer kunnen talenten en ambities pas goed ontdekt worden en zich ontwikkelen, waardoor jonge mensen uiteindelijk goed toegerust, doelgericht en vol zelfvertrouwen op de arbeidsmarkt verschijnen.

Een open deur? Gelet op de discussies zou je het vaak niet zeggen. Zo zijn nieuwe vormen van leren niet eenvoudig het einde of helemaal niks. Smal of breed, diepgravend of praktisch, wat maakt het uit als het werkt voor wie er zich door aangesproken voelt? Goede aansluiting, vlotte doorstroom en lage uitval, van VMBO tot WO, zijn ook primair afhankelijk van gerichte aandacht. Als dat niet kan of mag, de visie of de durf ontbreekt, wat hebben we dan aan discussies over testen of toelatingsprocedures die niet zouden voldoen, aan afdwingen van lesuren aan de randen van skivakanties, gelamenteer over de teloorgang van vakkennis of elementaire vaardigheden, of het opzetten van leraren tegen zogenaamde managers, die geen duimbreed voor elkaar zouden wijken, maar waar vaak geen millimeter speling tussen zit als je naar hun doelen of idealen kijkt.

Nog één voorbeeld van uitdaging bieden: het bevorderen van internationale mobiliteit. Het komt op gang, maar de mogelijkheden zijn zoveel groter. Maatwerk hier betekent alle credits halen, maar dan ook beurzen kunnen krijgen, studiefinanciering meenemen, er niet te benauwd over doen of een buitenlander die hier onderwijs geniet straks wel aan Neerlands welzijn zal (mogen?) bijdragen, of dat een Nederlander op termijn besluit datzelfde ergens anders op de wereld te doen.

In een ideaal onderwijslaboratorium wordt gestaag samengewerkt aan haalbare concepten die de kern van de zaak raken. De verbeelding moet hierbij blijven regeren. Met de inspirerende regie over dit complexe proces wens ik u nogmaals veel succes.

Hans van Himbergen, hoogleraar Fysica, dean University College Utrecht en Voorzitter Junior College Utrecht

interview Mark Laagewaard

Ik ben 21 jaar geleden geboren in Dwarsgracht, Overijssel. Een mooi klein dorpje vlakbij Giethoorn. Mijn ouders komen allebei uit Indonesië en kwamen als klein kind in de jaren vijftig naar Nederland. Ze merkten een duidelijke weerstand op hun komst, maar toch hebben ze het voor elkaar gekregen om een heel bestaan op te bouwen. Ik heb daardoor van hen meegekregen dat je echt zelf iets van je leven moet maken. Niemand anders doet het voor je. En dat je vooral zelfstandig moet proberen om dingen uit te vogelen, zonder meteen de hulp van iemand anders in te schakelen.

M´n zus en ik waren de enige 'allochtone' kinderen in het dorp, dus we waren wel een soort bezienswaardigheid. Soms werden we ook gepest op het schoolplein: 'Hé zwarte!' Dat soort opmerkingen. Ik ben geboren in de huiskamer van onze boerderij en ben daar opgegroeid. Op een gegeven moment gingen m´n ouders scheiden en verhuisde ik naar Steenwijk, een heel contrast met het idyllische Dwarsgracht. Ik heb daar ook op de middelbare school gezeten en was een vrij rustige jongen. Totdat onze Laatste School Dag, de LSD, eraan kwam.

Traditie was dat de examenleerlingen een soort laatste stunt uithaalde, meestal een ludieke actie om hun frustratie van al die jaren te uiten. In mijn examenjaar werd door een bepaald clubje leerlingen gekozen voor het thema Hawaï. Dat vond ik zo'n laf thema, wat kan je daar nu mee? Daarom besloot ik zelf een tegenactie op poten te zetten. Ik schreef een pamflet in provostijl: 'we moeten hiertegen in opstand komen'. Inmiddels had ik een aantal medestanders verzameld en stormden we tijdens de LSD-actie met zo´n tachtig leerlingen de aula binnen. We hadden wat ludieke acties bedacht voor docenten, zo kregen ze onder meer een rugtas gevuld met stenen om ze te laten voelen hoe het is om brugger te zijn. Na die succesvolle LSD-actie besefte ik dat je bepaalde dingen heel makkelijk kan bereiken als je het maar creatief, origineel en prikkelend aanpakt met een paar gemotiveerde mensen. Sinds die dag ben ik ook een afro gaan dragen, dat was een soort 'coming out'. Ik durfde mezelf nu beter te laten zien.

Met die LSD-manier van werken, werk ik ook bij de USF: ik wil met gemotiveerde mensen zoveel mogelijk goede dingen bereiken. Ik ben een strijdbaar type, en vind het heel belangrijk dat mensen geholpen worden die het echt nodig hebben. Ik ben niet de makkelijkste om mee om te gaan, ik kan soms behoorlijk fel uit de hoek komen. Maar als iemand zich ergens voor wil inzetten, sta ik daar volkomen achter. Vaak denk ik dat ik dingen beter kan dan andere mensen, maar dat is misschien een illusie. Toen ik net voorzitter was, hebben we met het bestuur heel veel gediscussieerd over hoe we de USF beter op de kaart konden zetten. Je kan wel allerlei folders uitdelen en posters ophangen, maar de organisatie moet in eerste instantie inhoudelijk goed op poten staan. Wat ik heel belangrijk vind, is dat we daarom goede en inhoudelijke commissies hebben. Er is zoveel kennis bij studenten, en ik vind dat die beter benut kan worden. Waar we nu bijvoorbeeld mee bezig zijn, is het opzetten van stageopdrachten bij de USF. We kunnen studenten dan een soort traject bieden waardoor zij ons met hun kennis kunnen versterken. Zo is er bijvoorbeeld een studente Bestuurs- en Organisatiewetenschap die voor haar studie een onderzoek heeft gedaan naar studentenhuisvesting. Die kennis is natuurlijk heel nuttig voor de USF.

Ik kom door dit werk in aanraking met heel veel verschillende studenten. Het valt me elke keer weer op hoeveel ambitie en talent daar tussen zit en dat inspireert me enorm. Het idee dat alle studenten zuipen en brallen is erg achterhaald en er wordt maar weinig moeite gedaan om dat beeld te weerleggen, heel jammer.

Ook haal ik inspiratie uit momenten dat ik alleen ben, die eenzaamheid zoek ik vaak op. Dan ga ik bijvoorbeeld in een regenbui de straat op, met regenjas en donkere muziek van Tom Waits in m´n Mp3-speler. Op zo'n moment ben ik helemaal in m´n element en dat gebeurt best vaak. Als we bij de USF met een probleem zitten, loop ik vaak even het kantoor uit om tot mezelf te komen, dan ga ik bijvoorbeeld een stukje wandelen. Op de momenten dat ik me even afzonder kom ik tot de helderste ideeën.

Bij de USF kan ik echt mijn ei kwijt, het is heel dynamisch werk. Het is tegenwoordig niet vanzelfsprekend om aangesloten te zijn bij de vakbond, en ik vind het erg leuk om te kijken hoe dit kan worden veranderd. Naast mijn werk voor de USF werk ik ook één dag per week bij de Landelijke Studenten Vakbond. Ik houd me daar bezig met de ondersteuning van de kleinere lidbonden en geef daar een soort organisatieadvies. We bekijken dan samen waar kansen en mogelijkheden liggen en gaan hiermee aan de slag. Ik ben een vormer, heb veel ideeën.

De cursus Hospiteren die de USF een tijdje geleden heeft georganiseerd, was bijvoorbeeld één van die ideeën. In de uitvoering van die plannen ben ik trouwens minder goed, óf ik moet heel veel tijd hebben. Het gaat mij dan ook vooral om het ontwikkelen en het aansturen. Op dit moment ben ik met de USF druk bezig om een keurmerk voor kamerverhuurders te ontwikkelen en erdoor te krijgen bij de gemeente. Zo'n keurmerk is bedoeld voor kamerverhuurders van wie de panden aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Hierin wordt bijvoorbeeld ook de wettelijk vastgestelde maximale huurprijs meegenomen. Het lijkt er ook op dat dit gaat lukken en dat geeft heel veel energie. Zo'n keurmerk vind ik heel belangrijk, studenten moeten weten waar ze aan toe zijn. Momenteel heb ik een mooie kamer in Wittevrouwen, maar daarvoor heb ik ook veel ellende gehad met huisbazen en slechte huizen. Ik snap deze problematiek dus erg goed.

Na dit USF-jaar ga ik weer terug naar de collegebanken, en dat zal wel even afkicken worden. Ik studeer Sociologie in Utrecht, en volg daarnaast een minor Geschiedenis in Amsterdam. Mijn voorzitterschap bij de USF duurt nu nog een paar maanden, dus we zijn nu ook al hard op zoek naar opvolgers. Ik heb hier in elk geval al geleerd dat ik organisaties heel interessant vind. En dan vooral de manier waarop wordt ingesprongen op maatschappelijke ontwikkelingen. Als ik wat ouder ben zou ik met vrienden wel een bedrijfje willen beginnen. Het maakt me niet zozeer uit welk product of welke dienst we dan aanbieden, ik vind het vooral een uitdaging om dit aan de man te brengen. Ik houd wel van de targetcultuur in het bedrijfsleven, zolang dit de sfeer binnen de organisatie niet aantast. Maar voorlopig wil ik me het komende halfjaar nog volledig gaan inzetten voor de USF. Er is nog genoeg te doen."

'Ik ben niet de makkelijkste om mee om te gaan, ik kan soms behoorlijk fel uit de hoek komen'

interview Gert Oost

Ik speel ook meestal bij oraties en probeer dan zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van de kersverse hoogleraren. Die kunnen zeer gevarieerd zijn; zo ben ik wel eens gevraagd om improvisaties te spelen op de tunes van de Muppetshow of van Studio Sport, en een andere professor vroeg of ik wilde samenspelen met zijn zoon die een zeer verdienstelijk saxofonist bleek te zijn. Maar het meest merkwaardige verzoek was toch dat van een hoogleraar die zei: 'Oost, wil je alsjeblief níet spelen?! Dat orgel herinnert me zo sterk aan de kerk, daar wil ik niets meer mee te maken hebben...'

Een begrijpelijke associatie, maar geen correcte. Het orgel is zeer geseculariseerd. Een groot deel van mijn werk, vooral de nieuwere muziek, heeft geen enkel religieus karakter. Niettemin: voor veel mensen heeft het orgel nog altijd iets mystieks. De muziek komt van ver, van boven, uit een instrument dat technisch ook nogal ongrijpbaar is. Niet voor niets heet het orgel die Königin; in de hemel zouden zich zelfs enkele gouden exemplaren bevinden, wordt gefluisterd.

Als organist werk en zit je veel alleen, ver af van je publiek. Misschien dat daarom nogal wat organisten onbescheiden zijn, de behoefte hebben om zich te laten horen, omdat ze anders misschien vergeten worden. Ik reken mezelf overigens niet tot deze categorie. Het is ook zo dat nogal wat organisten een beetje vreemd zijn, schuw. Dat heeft denk ik ook te maken met het solitaire karakter van dit beroep. Ik zelf schijn al op mijn derde geweten te hebben dat ik organist wilde worden. Mijn vader was predikant en wij woonden min of meer in de kerk. Ik heb één week geprobeerd om wiskunde te gaan studeren, maar het was eigenlijk toch echt wel duidelijk dat de muziek mijn passie was.

In 1960 ben ik in Utrecht Muziekwetenschap gaan studeren, en de combinatie met mijn uitvoeringspraktijk op het orgel was voor die dagen nogal ongebruikelijk. Net in dat jaar kreeg de universiteit van het Ufonds het Hinsz-orgel cadeau, dat een mooie plek kreeg in de Aula van het Academiegebouw. Ik ben toen als student gevraagd om dat orgel bij oraties te gaan bespelen. Sedertdien beklim ik jaarlijks zo'n veertig tot vijftig keer het oksaal in de Aula om oraties luister bij te zetten.

Dit oksaal, met dat prachtige houtsnijwerk met engeltjes, is er trouwens speciaal voor gebouwd. De wapenborden die nu aan de balustrade zitten, zaten oorspronkelijk in de achterwand van de Aula. Eén wapenpaneel zit daar nog steeds, onzichtbaar achter het orgel. Het Aula-orgel heeft een stevig geluid, een heldere, doordringende klank. Het is zondermeer een kostelijk instrument, bescheiden en toch kleurrijk en vooral verrukkelijk om te bespelen.

Vóór mijn aantreden speelde de Domorganist bij de diesvieringen. Mijn voorganger was dus eigenlijk Stoffel van Vliegen, die bijna vijftig jaar lang organist van de Domkerk was. Tijdens de laatste dies waarop hij speelde viel hij in slaap. Toen werd het hoog tijd voor een opvolger.

Daarnaast ben ik, na mijn afstuderen, nog geruime tijd werkzaam geweest bij Muziekwetenschap als docent voor alles wat met de uitvoeringspraktijk te maken heeft: het koorpracticum bijvoorbeeld, gehoorvorming, continuospel, harmonieleer en improvisatie en dergelijke. Een aantal jaren geleden ben ik daarmee gestopt. Ik weet ook niet of er in Utrecht nog veel aan muziekpraktijk gedaan wordt; in de landelijke taakverdeling blinkt Utrecht toch vooral uit met zijn historische benadering van de muziekwetenschap. Maar waar ik ook in Nederland orgel ga spelen, steeds weer kom ik oud-studenten tegen die met genoegen terug kijken op bijvoorbeeld dat koorpracticum.

In de geschiedenis van de orgelmuziek worden drie perioden onderscheiden: vóór Bach, Bach en na Bach. Mijn grote passie ligt duidelijk bij de laatste periode, bij de grote symfonische orgelmuziek van bijvoorbeeld Debussy of César Franck. Met name op het Domorgel uit 1831, de periode waarin dat soort muziek ook geschreven werd, komt die goed tot zijn recht; dat Bätzorgel heeft voldoende klavieromvang om eens goed te kunnen uitpakken. Tot 1826 had de Dom een nog uit de 16de eeuw stammend orgel, maar dat was dermate krakkemikkig dat het begin 19e eeuw werd afgebroken en er alleen nog een aantal oude pijpen uit hergebruikt is door de familie Bätz. Dat familiebedrijf heeft bijna drie eeuwen lang heel Midden-Nederland van orgels voorzien. In Den Haag, Delft, Amsterdam, Utrecht, overal kom je Bätzorgels tegen.

Ik speel ook regelmatig in de neogothische zaal van het oude paleis van koning Willem II in Den Haag, waar nu de Raad van State zetelt. Daar staat ook een Bätzorgel uit dezelfde tijd als het Domorgel, en dat heeft wéér een heel andere klank. Maar mijn voorkeur blijft toch uitgaan naar het Hinszorgel in de Aula. Hinsz was een Groningse orgelbouwer die oorspronkelijk uit Hamburg kwam. Hij bouwde dit orgel in 1733 voor de Lutherse kerk van Deventer, en in 1960 is het voor de UU opgekocht. Wat Bätz is voor Midden-Nederland, is Hinsz voor Noord-Nederland.

Voor de muzikale omlijsting van de dies heb ik wel overleg; soms met de rector persoonlijk. De huidige is één van mijn grootste fans, die me zomaar op een zondagmiddag nog wel eens een mailtje wil sturen om te bedanken voor mijn spel bij een of andere oratie. Soms probeer ik met mijn muziek aan te sluiten bij de diesrede, en als het Mozartjaar is, ligt het voor de hand dat ik een stuk van Mozart speel.

Er is ook wel muziek geschreven specifiek voor de universiteit. Ik heb wel eens zitten zweten op een stuk van een Amsterdamse componist die van het Ufonds een opdracht had gekregen, maar die eigenlijk geen flauw benul had van wat je met een orgel allemaal kunt doen.

En dan zijn er natuurlijk nog de oudere lustrumstukken, bijvoorbeeld van 1736 toen het 100-jarig bestaan werd gevierd met een compositie van de toenmalige Domorganist Johann Philip Albrecht Fischer. Dat stuk heb ik nog wel eens gespeeld. Van het 250-jarig bestaan is er een cantate van Richard Holl bewaard gebleven met hoogdravende, brallende teksten, die onlangs nog eens zijn uitgevoerd toen gevierd werd dat het zogeheten, befaamde orgelarchief Vente gedigitaliseerd kon worden.

Ikzelf heb voor dergelijke gelegenheden nooit composities gemaakt, hoewel ik nogal wat geschreven heb, met name voor koor en ensembles. Maar ik ben aanstaande dies natuurlijk wel weer van de partij. Dan speel ik Franse cortègemuziek van de componist Vierne. Cortège is niet alleen de naam van de optocht van hoogleraren, maar ook de aanduiding van muziek waarbij je statig dient te schrijden.

'Ik ben wel eens gevraagd om improvisaties te spelen op de tunes van de Muppetshow of van Studio Sport'

'Wat je kunt leren van dichters, is dat het zwijgen zo belangrijk is'

Eredoctoraat voor schrijver Willem Jan Otten

Alexis de Roode,

Willem Jan Otten ontvangt zijn eredoctoraat op maandag 26 maart, als de Universiteit Utrecht haar 371-jarig bestaan viert, in de Utrechtse Domkerk. De universiteit verleent traditioneel elk jaar enkele eredoctoraten aan vooraanstaande persoonlijkheden die van betekenis zijn geweest voor wetenschap en maatschappij. Dit jaar zijn dat, naast de Nederlandse schrijver, de Japanse hoogleraar in plantenecologie Tadaki Hirose en de Amerikaanse hoogleraar Rechten Diane Amann. De eredoctoraten worden van jaar tot jaar met beleid over verschillende faculteiten 'verdeeld'.

Willem Jan Otten zal zijn eretitel ontvangen van de subfaculteit Godgeleerdheid omdat hij, aldus de universiteit, 'met zijn literair werk het grote belang van levensbeschouwelijke en religieuze thema's zichtbaar heeft gemaakt'. De schrijver trad in 1999 toe tot de katholieke kerk, en het geloof neemt sindsdien een prominente plaats in zijn werk in. Otten werd uitverkoren op voorspraak van onder andere professor Johan Goud, bijzonder hoogleraar Wijsgerige Theologie. "De toekenning van het eredoctoraat aan de schrijver Otten past goed in de lijn die we zeven jaar geleden hebben uitgezet met de toekenning van het eredoctoraat aan de musicus en Bach-specialist Ton Koopman. Bij de keuze van een eredoctor hechten we groot belang aan de maatschappelijke inbedding van theologie. Daar past Willem Jan Otten goed in. Hij heeft zich in de laatste 25 jaar met diverse morele thema's ingelaten, en altijd filosofische en levensbeschouwelijke kanten in zijn werk gehad. In de laatste jaren brengt hij ook expliciet religieuze thema's ter sprake."

Otten is dit jaar de enige niet-academicus die het eredoctoraat ontvangt. Hij studeerde filosofie en Engels in Amsterdam, maar maakte zijn studies niet af. In het verleden heeft hij wel cursussen en colleges gegeven aan universiteiten, en was bovendien writer in residence in Wenen, Berlijn en Groningen. "Zeer vereerd", antwoordt de aanstaande laureaat, als hem telefonisch gevraagd wordt wat hij van de toekenning van het eredoctoraat vindt. "Het was nooit in me opgekomen. Het doet me denken aan wat mijn vader zei, toen hij zijn eerste kleinkind kreeg: het fijne van grootvader worden is dat je er helemaal niets voor hoeft te doen. Ik heb altijd geleefd in de literaire wereld, zonder academische bedoelingen. Het is dus een onverwacht cadeau."

Juist het feit dat Otten zich als schrijver inlaat met religieuze thema's, en niet als academicus, maakt hem voor Goud een waardevolle kandidaat. "Dichterlijke taal bezit soms het vermogen om mensen in levensbeschouwelijk en moreel opzicht op nieuwe gedachten te brengen, meer dan de taal van de theoloog. We kunnen veel leren van dichters en schrijvers wat betreft het spreken over God. Theologen in het verleden kwamen vaak uit op rationaliserende en dogmatiserende taal, die tegenwoordig niet meer voldoet. Het rechtstreeks formuleren van ethische principes heeft maar zelden de ethische impact van een boek of verhaal."

In de theologie is de literatuur vaker een belangrijke inspiratiebron geweest, legt Goud uit. Karl Barth, één van de belangrijkste theologen uit de 20ste eeuw, hield zich intensief bezig met Dostojevski. Een andere vooraanstaande theoloog, Paul Tillich, hield zich bezig met beeldende kunst. Goud: "Eén ding dat je kunt leren van dichters, is dat het zwijgen zo belangrijk is. Bij alles wat in een gedicht gezegd wordt, is het zwijgen meegenomen. Daarnaast zal een kunstenaar altijd geneigd zijn om speelse elementen aan te brengen. De kunstenaar is in die zin altijd duidelijk aanwezig in wat hij schrijft. Terwijl je als wetenschapper er meestal naar streeft om jezelf buiten beeld te zetten. Dat kan soms een schijnobjectiviteit opleveren."

Goud is zelf ook fan van het werk van Otten. Hij citeert door de telefoon een van zijn favoriete gedichten, Bwa-pl, en voegt eraan toe: "Dit gedicht heeft Otten geschreven lang voor hij gelovig werd. Toch klinkt hier voor mij al duidelijk het mysterie in door. Dat mysterie is één van de kanten in het werk van Otten, die ik altijd zeer gewaardeerd heb."

Bwa-pl

Wij bereikten

na een tocht door een druipend bos

het Randmeer.

Het was alsof een slapende haar ogen opende

en ons kende.

Jij zat voorop.

Ik legde mijn hand

op de warme kokosnoot van je schedel.

Het licht keek ver je ogen in.

Ik zei: dit nu is water.

Wa-ter.

Wa-ter.

Wa-ter zei ik nog een keer.

En jij zei: bwa-pl

Je zei het nog een keer.

Het was zeker, zoontje van mij,

dat wij hetzelfde niet begrepen.

Willem Jan Otten

Uit: Eindaugustuswind

Uitgeverij G.A. van Oorschot, 1998

KADER

Willem Jan Otten , de schrijver

Willem Jan Otten, geboren in 1951, mag een vooraanstaand en veelzijdig auteur genoemd worden. Op zijn naam staan dichtbundels, toneelstukken, romans en essays. In 1999 ontving hij voor zijn hele oeuvre reeds de Constantijn Huygensprijs, in 2005 kreeg hij de Libris Literatuurprijs voor zijn laatste roman Specht en Zoon. Na zijn bekering tot het katholieke geloof in 1999 begon religie een prominentere plaats in te nemen in het werk van de schrijver, ofschoon hij ook daarvoor al een levensbeschouwelijk inslag had. Otten schreef een korte verhandeling over het proces dat leidde tot zijn toenadering tot het geloof Het wonder van de losse olifanten. Zijn meest recente dichtbundel Op de hoge, uit 2003, is doortrokken van christelijke onderwerpen en symboliek. In 2006 verscheen de essaybundel Waarom komt u ons hinderen, waarin Otten veertien andere kunstenaars onder de loep neemt die hem hebben beïnvloed in zijn denken en schrijven. Dit zijn grotendeels geloofzoekende kunstenaars zoals Gerard Reve, Dostojevski, en de Russische filmmaker Andrei Tarkovski.

Over de relatie tussen godsdienst en literatuur zegt Otten: "Die terreinen overlappen, maar blijven deels fundamenteel gescheiden. Ik benader de Schrift en de taal van de liturgie bijvoorbeeld niet als literatuur. Die teksten lees ik omdat ik meer wil weten over de wegen van God. Misschien kun je ook wel werk van Reve of mij of Oek de Jong lezen, als je je in religie wilt verdiepen ... maar dat is toch een ander verhaal."

Recensent Arie van den Berg over Willem Jan Otten

'Voor een niet-gelovige is het even wennen, deze lectuur met zijn drastische conclusies. Maar wie doorleest, ontdekt de consequente samenhang tussen Ottens denken en dichten. In zijn leven en werken is hij steeds weer op zoek naar het wonderlijke. Ook in andermans kunst. Het mysterie en de vragen die dat oproept, bepalen in hoge mate het karakter van Ottens eigen poëzie. Het is ook in hun religieus getinte, bespiegelende, autobiografische traditie dat Willem Jan Otten schrijft.'

Uit een recensie van Arie van den Berg over Ottens dichtbundel Op de hoge, 2003, NRC Handelsblad

Geert Buelens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, over Willem Jan Otten

'Willem Jan Otten is een bijzonder schrijver, daar twijfelt niemand aan. Maar de eerlijkheid gebiedt wel om te zeggen dat als het departement Nederlands een eredoctoraat had kunnen vergeven, het geen uitgemaakte zaak zou zijn dat die eer juist naar hem zou zijn gegaan. Dat hangt natuurlijk ook samen met het feit dat men bij Godgeleerdheid waarschijnlijk andere, niet strikt literaire argumenten een rol heeft laten spelen. Zelf houd ik vooral van de vroege essays van Otten: een prachtige lezing over het werk van Wallace Stevens, bijvoorbeeld, en erg stimulerende gedachten over film en pornografie.'

[Gedicht uit Op de Hoge, persoonlijke keuze van Willem Jan Otten]

Maria

Hoe ik ten slotte wijder, weer een millimeter wijder

mij ontsluiten moest en splijtend werd doorboord

door hem van binnenuit die mij desnoods voor lijk

had laten liggen - als hij maar geboren worden kon -

maar die, eenmaal ontsluisd, de zwakste was van al,

kletsnat en als een oude telefoon gehangen aan

een draaierige draad verbonden met geen buik,

zo was ook hij, mijn zoon, zijn ene korte leven lang.

Hij was de sluis waardoor een oceaan kwam aangezet,

een eeuwig schuimend buitengaats dat door één lichaam

en één dood geschut moest worden naar het laagste land.

Ik was er bij toen hij van u beviel. Wijd uiteen

gespijkerd perste hij uw almacht uit zijn zucht,

u binnenbuikse macht die eenmaal op de wereld,

zich onbegrepen reddende, de zwakste werd van al,

mijn zoon, volbrenger van het allerbangste plan.

Willem Jan Otten,

Uit: Op de hoge

Uitgeverij G.A. van Oorschot, 2003

EREDOCTOR 2, MET INGESTUURDE FOTO'S IN BAK

Tadaki Hirose: Planten en hun 'struggle for light'

Precies twintig jaar geleden beschreven Tadaki Hirose en Marinus Werger in het blad Oecologia hoe planten het stikstofniveau in hun bladeren reguleren om optimaal te kunnen profiteren van het aanwezige licht. Die eerste gezamenlijke publicatie markeerde het begin van een lange en vruchtbare samenwerking tussen de universiteiten van Utrecht en het Japanse Tohoku. Nu krijgt Hirose een eredoctoraat van de UU.

Erik Hardeman, foto's VAN EIGEN HAND

Om de betekenis van Hirose voor de ecologie te kunnen schetsen moet zijn Utrechtse collega en erepromotor Werger eerst een kort basiscollege plantkunde verzorgen: "Om te kunnen groeien zetten planten kooldioxide en water om in suikers en zuurstof. Voor die zogeheten fotosynthese kunnen ze niet zonder licht en stikstof, zoals iedere plantenliefhebber weet die zijn planten voor het raam zet en af en toe wat kunstmest (stikstof) geeft. In natuurlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in bosachtige gebieden, zijn licht en stikstof echter maar beperkt voorhanden en ongezien voor ons vindt tussen planten dan ook vaak een felle concurrentiestrijd plaats. Ze ontwikkelen grote bladeren om zoveel mogelijk licht op te vangen, maar dat heeft alleen zin als ze ook voldoende stikstof uit de bodem kunnen opnemen en naar die bladeren kunnen transporteren.

"Begin jaren tachtig werd duidelijk dat de stikstof in een plant niet gelijkmatig over de bladeren verdeeld zit. Bladeren die veel licht vangen, bleken ook relatief veel stikstof te bevatten. Hirose is dat nader gaan onderzoeken en ontdekte dat er een min of meer lineair verband bestaat tussen de hoeveelheid licht die een blad opneemt en de hoeveelheid stikstof die het bevat. Zijn baanbrekende conclusie was dat planten om harder te kunnen groeien, extra stikstof sturen naar de bladeren die het meeste licht vangen. Vervolgens heeft hij een model ontworpen om gegeven de lichtinval te kunnen berekenen welke verdeling van stikstof over de bladeren tot maximale winst voor de plant zou leiden. De uitkomsten van dat model bleken vaak wonderwel te corresponderen met de werkelijkheid."

Dat was echter niet over de hele linie het geval en een tweede belangrijke ontdekking van Hirose was dan ook dat sommige planten een heel andere strategie hebben ontwikkeld om te overleven, vervolgt Werger. "Terwijl tal van planten de biomassa die de fotosynthese hen oplevert, gebruiken om boven de concurrentie uit te groeien en zo het meeste licht te vangen, kiezen andere er juist voor om laag bij de grond te blijven. Ze maken dan meestal dunne bladeren. Met die strategie kunnen ze ook op schaduwrijke plaatsen voldoende licht vangen om goed te groeien. Ze gebruiken hun biomassa grosso modo dus net zo efficiënt als de snelle groeiers. Deze alternatieve strategie, die mede aan de basis ligt van de grote variëteit in de plantenwereld, verklaart volgens Hirose waarom schaduwplanten in de concurrentiestrijd met snelle groeiers zo gemakkelijk overeind blijven."

De door Hirose, vaak in samenwerking met Werger of andere Utrechtse plantenbiologen, geboekte resultaten hebben niet alleen een enorme bijdrage geleverd aan onze kennis van de manier waarop planten hun groei reguleren, maar zijn ook van groot belang geweest voor agronomen en ecologen. Op basis van de door Hirose ontwikkelde modellen kunnen agronomen bijvoorbeeld berekenen in welke dichtheid landbouwgewassen moeten worden geplant om met zo min mogelijk kunstmest een optimale oogst te geven.

Ecologen hebben de modellen voor individuele planten in samenwerking met Hirose omgewerkt tot zogeheten 'big leaf models' voor grote gebieden. Op basis van die modellen kan worden voorspeld wat de gevolgen van bijvoorbeeld veranderingen in het kooldioxide-gehalte in de atmosfeer zullen zijn voor de ontwikkeling van ecosystemen en hoe natuurbeheerders die ontwikkeling door gerichte ingrepen kunnen sturen. Mede dankzij die toepassing van zijn fundamentele onderzoek is Hirose in Japan inmiddels een van de leidende figuren geworden in het onderzoek naar klimaatverandering.

Als Tadaki Hirose (1943) op 26 maart in de Domkerk zijn eredoctoraat in ontvangst neemt, is hij op bekend terrein. In het studiejaar1987-1988 werkte de nieuwe eredoctor namelijk al eens een jaar als post-doc in Utrecht en gezien zijn grote culturele belangstelling zal hij toen zeker ook de Dom hebben bezocht. Hirose, volgens zijn erepromotor een bescheiden en zelfs wat verlegen man die zeer geïnteresseerd is in de Europese cultuur en die geen kans onbenut laat om Spanje en Italië te bezoeken, is sinds 1993 buitenlands lid van de KNAW. Zijn langjarige connectie met Utrecht heeft niet alleen tot belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen geleid. Tien jaar geleden heeft hij het initiatief tot een uitwisselingsprogramma genomen, waarvan Japanse en Utrechtse studenten nog jaarlijks profiteren.

Diane Amann: Felle aanklacht tegen Guantanamo en Abu Ghraib

Op de werktafel van erepromotor John Vervaele liggen publicaties van Diane Amann met bondige titels als Guantanamo en Abu Ghraib. De Amerikaanse juriste, die maandag een Utrechts eredoctoraat krijgt, is allesbehalve een studeerkamergeleerde, wil Vervaele maar zeggen. "Integendeel. Met haar kritiek op het Amerikaanse anti-terrorismebeleid is zij zeer aanwezig in het politieke debat in de VS."

De internationale strijd tegen het terrorisme en de instelling van tribunalen zoals het Joegoslavië Tribunaal hebben de laatste jaren geleid tot een toenemende behoefte aan gemeenschappelijke supranationale standaarden, op het terrein van mensenrechten, humanitair recht en strafrechtspleging. Zulke standaarden zijn onmisbaar om de grote verschillen tussen de rechtssystemen van de betrokken staten te overbruggen. Maar terwijl Europese juristen, gegeven de talloze naast elkaar bestaande rechtssystemen in de oude wereld, gewend zijn aan conflicts of law, is het voor Amerikaanse juristen minder vanzelfsprekend om rekening te houden met, en concessies te doen aan buitenlands en internationaal recht.

Dat is volgens Vervaele een belangrijke reden waarom de VS niet mee doet aan het Strafhof in Den Haag en weigert om internationale verdragen, zoals het recente verdrag over geheime detentie, te ondertekenen. "Die weigerachtigheid is dus niet alleen politiek, maar wel degelijk ook juridisch geïnspireerd. In het Amerikaanse Supreme Court bestaat een lange traditie van bescherming van burgerrechten via de Bill of Rights. Daar is ook vanuit ons perspectief niets mis mee. Maar omdat die grondwet alleen van toepassing is op het grondgebied van de VS, krijg je de merkwaardige situatie dat de Amerikaanse rechtspleging niets onderneemt tegen foltering of liquidaties door politiemensen of militairen in Irak, hoewel die ook volgens het hof zelf evident tegen de grondwet indruisen. Want, is het argument, na de aanslagen van elf september gelden, andere regels en in Irak geldt onze Bill of Rights nu eenmaal niet."

Het is die ongerijmdheid in het Amerikaanse juridische denken en redeneren, die Amann sinds 9/11 regelmatig aan de kaak stelt, vervolgt Vervaele. "Haar prijswinnende artikel uit 2005 over Abu Ghraib is in feite een felle aanklacht tegen de Amerikaanse wetgever, die de in de Conventie van Genève vastgelegde rechten van gevangenen na de aanslag op de Twin Towers gewoon terzijde heeft geschoven. In plaats daarvan zijn wetten gekomen die in naam weliswaar legaal zijn, maar waarin internationaal geaccepteerde standaarden voor het beschermen van de fundamentele mensenrechten in feite met voeten worden getreden."

Aan Davis, een van de onderdelen van de Universiteit van California, doet Diane Amann de laatste jaren veel rechtsvergelijkend onderzoek. Haar hoop is dat meer kennis van buitenlandse rechtssystemen en van het zich snel ontwikkelende internationale recht zal bijdragen aan 'rechtvaardiger' wetgeving in de Verenigde Staten. Vervaele: "In uitspraken van Europese rechters wordt regelmatig verwezen naar het internationale recht. In de VS gebeurt dat nog weinig en het streven van Amann en gelijkgezinde collega's van haar is om daarin door middel van fundamenteel onderzoek verandering te brengen."

Hoewel die verandering er onder George Bush waarschijnlijk niet snel zal komen, waarschuwt Vervaele voor onnodig pessimisme. "Op de praktijk hebben publicaties als die van Diane Amann misschien nog niet al te veel invloed gehad, maar je ziet in Amerika inmiddels wel een duidelijke kentering in het denken. En in tal van gerechtshoven is men zich de laatste tijd ook al veel kritischer tegenover schendingen van de mensenrechten gaan opstellen dan een paar jaar geleden.

"Amann is niet iemand om zelf op de barricaden te gaan staan, maar haar artikelen vormen een belangrijke steun in de rug voor de voorvechters van een meer humane wetgeving. Ook in het Utrechtse onderzoek nemen mensenrechten een voorname plaats in, wat onder meer blijkt uit de aanwijzing van Mensenrechten en Conflictstudies als een van de vijftien universitaire focusgebieden. Onze motivatie om juist haar voor te dragen voor een eredoctoraat, is dan ook niet alleen dat zij een zeer vooraanstaande wetenschapper is. Het is vooral dat zij haar wetenschappelijk werk nadrukkelijk koppelt aan een groot engagement voor een wereldwijde standaard van rechtvaardigheid en dat zij dat met brio doet aan één van onze strategische partners, de Universiteit van California."