Ze hebben veel te bieden, de buitenlandse bolwerken van de Neerlandistiek. Ze liggen in steden als Luik en Parijs, Londen en Berkeley, Münster en Jakarta, Belgrado en Wenen. Noodgedwongen moeten ze daar samenwerken met andere disciplines en dat levert volgens henzelf interessante nieuwe inzichten op. Maar de collega’s in Nederland weten het niveau niet op waarde te schatten. Vandaar dat er ook maar weinig studenten Neerlandistiek naar de buitenlandse instituten gaan, terwijl er geregeld buitenlandse studenten Nederlands naar Nederland en Vlaanderen komen.
Dit beeld rijst op uit een advies van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren aan de ministers van de Nederlandse Taalunie. De samenwerking tussen de vakgroepen in binnen- en buitenland zou wel wat soepeler mogen, zeggen de adviseurs. Ze baseren zich op een online enquête onder binnen- en buitenlandse neerlandici.
Er zijn buiten Nederland nog altijd “tussen de twintig- en dertigduizend” studenten Neerlandistiek verspreid over de aardbol. Maar de kleine instituten staan in het buitenland onder druk vanwege de “oprukkende globalisering”. Ze worden wegbezuinigd. Er is dan ook een “nijpend tekort aan fondsen voor neerlandistisch onderzoek over de (geografische en disciplinaire) grenzen heen”. Neerlandici leren elkaars specialisme niet kennen, laat staan dat ze denken: kom, we gaan samen een promovendus begeleiden of een onderwijsprogramma ontwikkelen.
De oplossing? De overheid moet van alles stimuleren. Zoals internationale samenwerking en joint degrees. Mobiliteit van staf en studenten. Een internationale research community. Onderwijs op afstand. Een internationaal tijdschrift. Vermindering van bureaucratische problemen. Het zou ook geen kwaad kunnen om het imago van het Nederlands buiten de muren van de academie te bevorderen, bijvoorbeeld in het culturele veld.
HOP