als het gaat om prestatiebekostiging in het hoger onderwijs
Minister Plasterk vroeg Sorgdrager eerder dit jaar onderzoek te doen naar de haalbaarheid van een prestatie-element in de bekostiging van het hoger onderwijs. Als hij hoopte op een panklaar politiek advies, dan zullen de conclusies van haar commissie hem teleurstellen. Want alles kan, zo blijkt uit het onderzoek. "Voor de invoering is wel draagvlak nodig”, zegt Sorgdrager, “maar dat is een ander verhaal.”
Conform de opdracht concentreerde zij zich op de technische haalbaarheid van prestatiebekostiging. "En het antwoord daarop is positief. We hebben een goede accreditatie als uitgangspunt genomen. Opleidingen die op onderdelen excellent blijken - en dat is ter beoordeling van accreditatieorganisatie NAVO - zouden extra geld kunnen krijgen. In principe voor een periode van zes jaar, dus tot de volgende accreditatie.
"Andere projecten waarvoor instellingen extra geld in de wacht kunnen slepen - zoals de experimenten met selectie aan de poort en de nieuwe Sirius-subsidies voor excellente opleidingsprogramma's - worden vooraf gefinancierd met een tijdelijke subsidie uit de aardgasbaten. Nieuw aan dit idee van prestatiebekostiging is dat er vanuit het normale budget structureel geld gaat naar opleidingen die achteraf kunnen aantonen dat ze uitzonderlijke kwaliteit hebben geleverd."
Voor alle duidelijkheid: die beloning is wat betreft de commissie niet alleen bedoeld voor opleidingen die topstudenten afleveren. "Ook opleidingen met heel goede docenten, of opleidingen die veel doen aan internationalisering of een sterk programma hebben waarmee de taalachterstand van allochtone studenten wordt weggewerkt, komen in aanmerking."
Invoeren dus, die prestatiebekostiging! "Dat antwoord is aan de politiek. Feit is dat universiteiten en hogescholen niet enthousiast zijn. Die hebben net meerjarenafspraken gemaakt met het ministerie en zijn druk doende met een kwaliteitsslag. De hbo-raad en de VSNU, de koepelorganisaties, stellen zich daarom op het standpunt dat ze voorlopig hun gang willen kunnen gaan. Daar is natuurlijk best wat voor te zeggen."
Eventuele uitvoering van de prestatiebekostiging kent nog wel haken en ogen, zeker als een financiæle beloning afhankelijk wordt van de accreditatie. Visitaties zijn niet meer zoals vroeger landelijk en vinden niet meer gelijktijdig plaats. Ook zijn er onderlinge verschillen in de commerciæle visiterende en beoordelende instanties (vbi's) op wiens rapport de NVAO zijn accreditatie baseert.
Sorgdrager kent de bezwaren, maar benadrukt dat het niet de taak van haar commissie was om advies te geven over het accreditatiestelsel. "Vergeet bovendien niet dat de NVAO controleert of de oordelen van de vbi's deugdelijk zijn en dat zij de eindafweging maakt. Die zal scherper worden naarmate er meer van af hangt."
Ook over de herkomst en de uitkering van de financiæle beloning kan worden gediscussieerd. "In ons voorstel houden we ons bezig met extra beloning voor goed presterende opleidingen. Maar het hoger-onderwijsbudget wordt in Nederland op instellingsniveau verdeeld. Moet je dat mechanisme doorbreken? Of moet je het goedvinden dat het bestuur van een instelling zelf bepaalt wat het doet met het extra geld? Die extra subsidie is in beginsel wel geoormerkt, maar een bestuur kan natuurlijk schuiven met geld. Stel dat de Universiteit Utrecht een bonus krijgt voor de goede prestaties van haar Law College dat ze misschien wel jarenlang extra heeft gefinancierd. Moet je het bestuur dan verbieden om de prestatiebonus aan een andere opleiding te geven, die nog niet excellent is?"
En als het beloningsgeld uit de huidige lumpsumbekostiging wordt getild, zal het verzet van de hogescholen en universiteiten ongetwijfeld groot zijn. Want als de ÄÄn meer krijgt, blijft er minder over voor de ander. De commissie laat ook dat besluit aan de minister. "Als de politiek dit wil invoeren en daarnaast de zwaktes van het systeem wil aanpakken, dan ontkom je niet aan extra investeringen."
De commissie adviseert Plasterk voorlopig kalm van start te gaan. "Met een fonds van maximaal twintig miljoen. Als de prikkel vervolgens succesvol blijkt en veel opleidingen zich weten te onderscheiden via de accreditatie, dan kun je er geld bij doen."
Maar het draait echt niet om geld alleen, verzekert ze: "Het succesvolle Utrecht Law College kost de universiteit een paar ton per jaar maar de hele rechtenfaculteit profiteert ervan. Het intensieve onderwijs kost de docenten meer, maar ze krijgen tot op het bot gemotiveerde studenten tegenover zich. En dat is ook wat waard."