Anne-Marie van Gijtenbeek

Ik werk nu viereneenhalf jaar in Utrecht als coördinator van het Vrouwennetwerk. Dat is nog niet zo heel lang, maar toch is er in die periode voor mijn gevoel al veel veranderd. Wat mij vooral goed doet, is dat het besef groeit dat het aanstellen van meer vrouwen in hogere rangen bittere noodzaak is. Als je ervan uitgaat dat vrouwen en mannen gemiddeld even veel kwaliteiten hebben, terwijl een groep van tien hoogleraren door de bank genomen negen mannen en maar één vrouw telt, dan kun je dus op je vingers natellen dat je niet de tien besten hebt. Gegeven de enorme onderlinge competitie kan een universiteit zich zo'n verkwisting van talent gewoon niet meer permitteren.

Ik ben vooral heel blij met de mentoring en coaching pilot van de universiteit, waarin talentvolle vrouwelijke wetenschappers ondersteund worden door een meestal mannelijke mentor die tevens hoogleraar is. Doel van het project is om hun kansen op een wetenschappelijke carrière te verbeteren. Yvonne van Rooy, onze nieuwe collegevoorzitter, heeft zich goed laten informeren voor ze deze aanpak koos, onder meer tijdens een lunchbijeenkomst met vrouwelijke hoogleraren. Ik was daar ook voor uitgenodigd en ik kon duidelijk merken dat Van Rooy goed luisterde naar wat er gezegd werd. Met haar komst is er toch een andere wind gaan waaien. Veldhuis, de vorige collegevoorzitter, had wel altijd de mond vol over emancipatiebeleid, maar erg veel heeft dat sinds eind jaren 90 voor mijn gevoel niet meer opgeleverd. Het afgelopen jaar gebeuren er meer concrete dingen.

Toen Van Rooy besloot om geen vervolg te geven aan het emancipatieplan 2002-2005, vroegen veel vrouwen zich af of dat wel verstandig was. Ook ik had mijn twijfels, maar dat veranderde toen ik het Strategisch Programma 2005-2007 onder ogen kreeg. Op zes plaatsen in dat plan worden vrouwen concreet genoemd. Prima, denk ik dan, want in feite is het veel effectiever om het streven naar meer kansen voor vrouwen te integreren in het beleid dan om emancipatie in een apart hokje te zetten. Natuurlijk is er nog een lange weg te gaan, maar ik ben een optimist en ik zie genoeg lichtpuntjes. Ik vind het vooral heel leuk om te zien hoeveel mannen zich tegenwoordig met deze problematiek bezig houden.

Er wordt nu ook op een andere manier naar het vrouwennetwerk gekeken. In het begin werd ik vooral gezien als een lastige luis in de pels. Nu wordt door beleidsmakers en binnen faculteiten beter ingezien wat het vrouwennetwerk voor hen kan betekenen. En voor onze activiteiten komt steeds meer belangstelling. Voor de tweejaarlijkse netwerkdag, die dit jaar op donderdag 10 november plaats vindt, hebben we zelfs zoveel aanmeldingen gekregen, dat we niet iedereen kunnen toelaten. Dat is jammer, maar verder ben ik erg tevreden met hoe het gaat, zeker omdat Utrecht de enige universiteit is met een vrouwennetwerk. Op dit gebied kan de UU best een beetje trots op zichzelf zijn.

Ik heb een aanstelling van twintig uur in de week. Dat is niet veel als je weet wat er allemaal moet gebeuren. Ik draai een secretariaat, fungeer als vraagbaak, organiseer trainingen en bijeenkomsten, werk mee aan ons blad Pandora en probeer zo goed mogelijk in de gaten te houden wat er beleidsmatig op het gebied van de emancipatie gebeurt. Ik kom daardoor regelmatig onder de mensen en dat is maar goed ook, want onze kamer zit een beetje weggestopt op de negentiende verdieping van het Van Unnikgebouw naast het Herbarium. Wij zijn maar met een heel klein groepje parttimers, dus ik zit daar vaak in mijn eentje. Soms mis ik het wel eens dat ik niet op een gang zit met collega's waar ik even binnen kan lopen als ik ergens mee zit. Vooral een jaar of twee geleden miste ik een levendige, inspirerende werkomgeving. Ik heb toen even in een dipje gezeten, maar dat heeft gelukkig niet lang geduurd. Ik heb de uitdaging opgepakt en die omgeving om me heen gecreëerd. Wat niet voor je wordt gedaan, moet je zelf doen, leek mij. Als mensen mij niet weten te vinden, ga ik gewoon naar hun toe.

Die houding heb ik van huis uit meegekregen. Ik ben al van jongs af aan gewend geweest om problemen zelf op te lossen. Ik houd van zelf dingen doen: klussen, loodgieteren, noem het maar op. Op het vwo in Rotterdam kreeg ik voor het eerst in de gaten dat dat niet zo vanzelfsprekend was voor een meisje. Toen mensen me voor feministe gingen uitmaken, dacht ik in het begin dat ze me een compliment gaven. Maar het was niet zo positief bedoeld. Als ik zelf op de stoep mijn banden stond te plakken, vonden ze het eigenlijk maar gek. Geleidelijk ben ik me steeds meer bewust geworden van het feit dat de kansen voor mannen en vrouwen niet gelijk verdeeld zijn, en tijdens mijn psychologiestudie in Leiden ben ik langzaam maar zeker actief geworden in allerlei emancipatoire organisaties.

Ik ben een mens met idealen, een onverbeterlijke wereldverbeteraar. Na allerlei freelance klussen en projectmatige werkzaamheden werd ik in 2001 in Utrecht aangenomen, en was emancipatie mijn beroep geworden. Ik had inmiddels vrij veel uiteenlopende dingen gedaan binnen de vrouwenemancipatie, en kennelijk had ik daar genoeg van opgestoken om er mijn werk van te maken. Ik vind het een luxe als je vanuit idealen je brood kunt verdienen.

Dat wil overigens niet zeggen dat ik altijd in dit werkveld wil blijven. Onlangs zat ik opeens te bedenken dat ik maar aannemer moest worden. Een paar maanden voor ik hier in Utrecht solliciteerde, was ik trouwens bijna bij de Fietsersbond aangenomen. Dan zou ik nu beroepsmatig opkomen voor fietsersbelangen. Ook heel interessant, vind ik.

Nou ja, ik merk wel wat er op me afkomt. Ik kan gelukkig nog alle kanten op en ik ben niet zo'n carrièreplanner. Er komt altijd wel weer iets op mijn pad, is mijn motto. Nee, zelf heb ik tot nu toe bij het zoeken naar werk nooit nadeel gehad van het feit dat ik een vrouw ben, maar dat komt natuurlijk ook, omdat ik het van meet af aan in deze hoek heb gezocht. Het klopt trouwens niet helemaal wat ik nu zeg, want op mijn zestiende had ik met een vriendje besloten om vuilnisman te worden. Dat verdiende beter dan de lopende band. Tot mijn verbazing werd hij wel aangenomen en ik niet omdat ik een meisje was. Terwijl ik een kop boven hem uitstak en twee keer zo sterk was. Heel onrechtvaardig, vond ik dat.